V. zo hy aanmerkt, verfchilc, doordien het twee
^XXXII* leedjes boeten heeft, gelyk de Rug-
H oofd. zwemmers, daar het in de meefte opzigten
stok. mede overeenkomt, verfchillende alleenlyk
door de gemelde Nypers als Kreeftfchaaren,
het welk de Voorpooten, zo hy in deeze toe-
ftaat, zyn. Het Schildje, dat de Geftreepte
’ Water-Wants niet heeft, doet hem ook daar van
verfchillen. Zyn Ed. geeft den naam van iVaa-
coris aan dit Geflagt, en befchryft het Infekc
aldus.
De langte is vier o f vyf , de breedte drie
Liniën: de geftalte ovaaf, rond van Rug: de
Kleur is groen, met bruin gewolkt. Het heeft
den Kop groot en plat, met een foort van pun-
tigen B ek, die nederwaards omgeboogen is.
Bezyden den Bek, naby de Oogen, zyn twee
kleine Sprietjes. Het Borftftuk is breed, groen-
agtig van Kleur, met vier o f v y f bruine Streepjes
overlangs. Het Schildje is taamelyk groot:
de Dekfchilden zyn breed, buigzaam, en legd
e n kruislings over elkander. Het Agterlyf is
rond- en platagtig, gelyk in de voorgaande
Soorc, maar fchynt Zaagswyze getand te zyn ,
om dat de Ringen by elkander uitfteeken. Het
leeft in ’t Water en fteekt met zyne Snuit
zeer vinnig, gelyk de Rugzwemmers o f fmalle
Water-Wantfen.
Deeze breedere fchynen, zo wel als die, de
Eigenfchap te hebben van Lugtbelletjes aan
baare Haartjes te hechten, wanneer zy onder
Wa-
BE W a t e r - S c o r p io enen. 317
Water gaan. Tegen den Herfft, zegt F r is c h, V.
• Tffr j * 1 «i j ’ t A fdeel
gaan zy uit het Water, en dan heb ik ze dik- xXXII.
wils op ’t droogc gevangen, en wederom In Ho o fd .
het Water op een dryvend Hou tbaftje gedaan, STUK*
waar mede zy dan boven, dan onder Water
bleeven, en daar uit komende zuiverden zy de
Haairtjes aan het Agterlyf met de Agterpoo-
ten, dat men het kraflen derzelven duidelyk
kon hooren. Voor de Iaatfte Vervelling hebben
zy de Wieken reeds taamelyk lang. Haare
Levensmanier verfchilt weinig van die der anderen.
Het Mannetje kan met de Nek een Geluid
maaken, gelyk veele Boktorren en andere
doen (*). By het onderzoeken van haaren aart,
moeft hy huD dagelyks viermaal, en meer,
verfch Rivierwater geeven. De grootften
wierden tot drievierden Duims lang. Z y bleeven
den Winter .over in de Aarde, naby het
Water, en hy hadt deeze Infekten ’s Voorjaars,
by het omfpitten van een Tuinbed, datdigtby
een Water was, eenige maaien gevonden.
(7 ) Water-Scorpioen, die lang en fmal is vir.
van L y f, met een zydelingfe Doorn , als Jmafie!
een Duim, aan de Voorpooten. s**1’
Met
(*■ ) Deezen Herfft eenige Water-Infêkten, en daar onder
twee van deeze Wantten, in Kross vangende, heb ik een zodanig
fterk piepend Geluid gehoord, het welke waarlchynlyk
door één van die Wantfen zal gemaakt zyn.
(7) Nepa lyieiris, Msnibuj fpina laterali pollicatis. Syft.
N/it. S W A M M. Bibl. I. p. 2 J 3. T. J . f. J. f R I S C H , In/,
VII- pi 14. T. 15. ROES. In/. App, 141. T. X}.
£. P eel . X. Stwk.