. %
A fdeel,
XXVIII,
Hoorn-
STUK,
IWandeleni
BléU.
Fl. LXXIX.
ƒ%. 2.
IV.
Gmgylodes.
Fodagra-
Schermin*
kei,
zonderlinge Geftalte als gefchikt fchynt om
des Menfchen Oog te bedriegen, en in fommi-
gen den fchyn te geeven van Boombladeren
die leeven, ja zig beweegen, en van de eene
plaats naar de andere vöortgaan ; terwyl de
zagte gang hun den naam toe-eigent van Wandelende
Bladen.
Die Soort, welke door R o e s e l afgebeeld
is , zynde zo wel als de voorgaanden uit de In*
diën afkomllig, heeft, gelyk onze Autheur
meldt, het Agterlyf ovaal o f langwerpig breed
en Vliezig plat; de Dekfchilden groenagtig geel,
van gedaante als Laurierbladen, aan elkander
evenwydig: doch de Dekfchilden zyn in dezelve
gefronfeld o f gekreukt, dat niet in alle dee-
ze iDfekten plaats heeft. Des is ook dat van
onze Afbeelding Fig. 2 , naar een dergelyk
Voorwerp gemaakt, daar van merkelyk ver-
fchillende, alzo het de Dekfchilden als Citroenbladen
heeft. Het is ons, door den Heer P.
K r a m e r , uit zyne Verzameling medegedeeld,
(4) Spookje dat het BorJIJluk Hadirig heeft,
de Dy'ên der Voor pooten uüloopende in eeri
Doorn, die der andere Pooten gekwdbd.
Uit
(4) Gryllus Mantis, Thoracë ciliato, Femorïbus anticis
fpina terminatis; reliquis lobo. M. L, U» Gryllus Thorace li-
aeari, Alarum longitudine, margine dentlculis ciliato. Amoem
Acad. I. p. 504. Mantis. A l d r . Inf t. 13. f. 21. Gaayara,
MARC GR. Eraf. 245. Phil. Tranfalt. N. jo i, T , 20,
f. 3. R O'E S, Inji II. Gryll, T. 7. f. 1, 2, },
Uit de driederley Afbeeldingen, welke men V.
van deeze Soort by R o e s e l heeft, blykt y™vih
dat men dezelve, met het grootfte r e g t , Scher- H oofd-*
tuinkel zou kunnen noemen. Anderen , egter, SÏUK*
brengenze tot de Wandelende Bladen t’huis: schtmlnkft.
dewyl de Dekfchilden, als het Diertje zyne
volkomenheid erlangt, taamelyk groot en Bla-
derig zyn. De knobbeligheid der Pooten, öh-
dertuflchen, geeft ’er den naam aan van Podagra
Scherminkel. Het Infekt, dat men oudtyds
Mantis plagt te heeten, en dat nog hedendaags
in de Zuidelykc deelen van Europa, ja ook in
Vrankryk en Duitlchland gevonden wordt, betrekken
fommigen hier toe; doch de Afbeeldingen,
door dén Heer H e y d e , die het op
Ceylon uit een Boom hadt zien vallen, aan
R o e s e l medegedeeld, toonen een aanmerke.
Iyk verfchil tuiïchen dit en het Italfianfche,
dat tot de volgende Soort behoort. Zulks
zal nader blykem uit de befchryving van het
gene men vindt in de Verzameling van Suri-
naamfè Dieren , welke , in den ja are 174 7 ,
door den Heer G r i l l , Burger vanStokholra
én Lid van de Koninglyke Akademie, aan den
Heer L i n n j e u s , ten dienfte van ,*t Kabinet
van Upfal, vereerd werdt; luidende als volgt.
„ Het L y f is g e e l, een Vinger lang: de
„ Kop ftomp driehoekig met het Voorhoofd
jj geel en twee Borftelagtige zeer duDne Sprie-
,, ten, waar tnflchen drie Buisjes in een drie*
„ hoekige plaatziDg. De Lip is oDgelpleeten,
I. DEEL. X. STUK, n m e t