V. ten. Het Borlt.ftuk belkat alieenlyk uit eeneu
XXXIfT* taame]yk- breeden Ring, die met een Halsje
Hoofd* aan den Kop gehecht is, en het Agtcrlyf, dat
s tu k . allengs verbreedt, is famengefleld uit negen
Wie&tn.s, j^jngen> Van de Booten is ’t eerde paar aan ’t
Borftfhik, de twee andere zyn aan ’t Agterlyf
ingeplant: zy hebben aan’t end eenKlaauwtje,
dat naar, een Vifchhoek zweemt. Het geheele
L y f is kaal en glad, uitgenomen eenige kleine
Haairtjes, die men met het Mikroskoop rondom
het Fondament-, en aan de kanten der laat-
fte Ringen ontdekt. Vol Bloed zynde , heeft dit
Diertje de Rug een weinig opwaards uitgezet of
rond verheven, maar de Buik bly ft altoos plat.
voortteeiïng. Als men een Mikroskoop gebruikt, openbaart
zig in -t midden de groote Slagader, die
voor Hart veifliekc, met Lugtpypen ter regter
en flinker hand, dienende tot de Ademhaaling.
De Keel , Maag en Darmen, gaan van den
Bek 'jegt door tot aan het Fondament. Naze
lang honger te hebben laaten lyden, vindt men
’ er, in plaats van Bloed en roodagtige Exkre-
menten, een SlyraigVogt in, het welk naar Eywit
gelykt. Het Wyf je heeft een Eijerftpk, vol van
Neeten of kleine Eitjes, die troswyze te famen
gevoegd , langwerpig, byna rolrond, witagtig
en doorfchynende zyn. De Paaring gefchiedc
in deeze Soort agterwaards. Het Wyfje legt
de bevrugte Eitjes op een plaats, die bekwaam
is om dezclven te doen uitkomen, en dus brengen
dezelveu kleine Weegluisjes voort, welke,
fchoon
fchoon naauwlyks zigtbaar, zeer fnel loo- V.
pen. Het Infekt , tot zyn vollen wasdom ge-
komen zynde, is wat grooter dan een Luis, Hoofd-
en omtrent, van grootte en figuur , als Zaad ■ s'rüK*
van Linzen. W’tetfuA
De meefte Weegluizen fterven ’$ Winters in
de koude Klimaareu; maar de Wyfjes hebben
de bezorgdheid van opdewarmfte plaatlenveel
Metten te leggen, die ’er bewaard zyn voor
de Koude, en waar uit, tegen ’t begin van den
Zomer, een menigte Jongen voortkomen; want
deeze haatelyke Infekten vermenigvuldigen op
een verbaazende manier, en fchyoen zelfs door
den Waafem van allerley Dieren o f rottende
zaaken gevoed te worden. Dus vindt men
dezelven meelt in oude Huizen, in Vertrekken
die naby aan Hoender- o f Duivehokken, aan
Vogelkouwen o f ook aan Ovens zym; in Bed-
Iteden en Ledikanten, welker'Matraflen men
niet genoeg .vernieuwt, reinigt o f uitklopt, en
zo wel in de reeten van Muuren die met Kalk
beltreeken zyn, als in Houten Befchotten, en
BoekekaiTen of Mandewerk. Men ziet ’er
een grooter veelheid op Bovenkamers, dan in
Kelders; inzonderheid, wanneer dezeiven te*
gen ’t Zuiden leggen, en de Huizen van veele
Verdiepingen zyn, gelyk in de groote enVolk-
ryke Steden.
Men weet, dat niet alleen het eene Infekt z y zuigen
van het andere verflonden o f uitgezoogen en c'Ra*tJcr ttlt*
dus tot Voedzel gebruikt wordt; gelyk die van
1, Deel. X. Stuk. X 5 dit