V. dés Borftftuks, en horizontaal nederleggen als
de Wieken van de gemeene Vlieg, wanneer
H oofd-' het Infekt loopt: [in welk portuur hetzelve in
stuk. p ig ' g js afgebeeld] zy zyn langwerpig , aan
Concheniije. >c en(j ronci } en byna gelyk van breedte over
de geheele langte; naar fchielyk verfmallende
by de inplanting , geheel doorfchynende en van
Kleur zo wit als Sneeuw, Twee Aderen loo-
p e n ’er door heen, één aan de buiten-* één
aan de binnen-kant. Het L y f van het Mannetje
is lichter rood, en op ver naa zo breed
niet'als dat van ’t Wyfje.
Geftalte De Heer E l l i s heeft daar by gevoegd de
wyfje! Geftalte van het Wyf je, zo van boven als van
PKLxxxm.onderen te zien, gelyk hetzelve ook, in onze
b^fd! e. Afbeelding , by b , c vertoond wordt; zynde
de natuurlyke grootte van bet Infekt als daar
onder is aangeweezen. In die Geftalte is *t
veel kleiner, dan wanneer het, vol Jongen o f
Eitjes, tot gebruik bekwaam wordt, als wanneer
de Pooten byna geheel weg zyn: het
welk uit de vergroote Afbeelding, by d f op
^ zyd e, te zien is. Wanneer het begint te fpin-
nen , dan is de grootte en gedaante als by e ,
en men wordt nog duidelyk het Snuitje gewaar,
dat by c zig veel klaarder vertoont, hebbende
zyn oorfprong in 't midden van het Borftftuk.
Dit Werktuig, hoe klein ook, en voor het
bloote Oog geheel onzigtbaar, ftrekt het Diertje
niet alleen om zyn Voedzel in te zuigen,
maar ook om zyne Web te fpinnen, als gemeld
is :
S t H i t b t Ü I Ï E N . 513
rê: waar toe het, aan t’end , in twee fyne V;
. ' - AFDRELt
Draadjes uitloopt. Die de moeite neemt, van xxXVl.
de Concheniije, zo als wy die ontvangen, een H oofd-
Etmaal in warm Water te laaten weeken, zal STÜ-K*
dikwils daar aan, met tiet Mikroskoop of met
een enkel Vergrootglas, iets van de Pootjesj
Sprieten, en zelfs het Snuitje of ten minften
de Ringen van het L y f , nog ontdëkken kunnen.
Ook zal men zegt h y , op een Orlogïe-
Glaasje, in een weinig Water, met een fyn
Lancetje, het Diertje, dus geweekt, openende
, gemeenlyk een groot getal Eytjes , met
dé Jongen daar in, gewaar worden, hebbende
een zeer fterke Karmozyn-Kleur (*).
Het Wyfjes Concheniije - Infekt ondergaat verandering,
dus wel geene aanmerkelyke Verandering,
Wordende alleen gr’ooter eh dikker tot dat het
fterft: maar het Mannetje volgt eenigermaate
de manier der Infekten in ’t algemeen. In ’t
eCrft ,naamelyk, is het ongevleugeld: dan fpint
het voor z ig, insgelyks, een fyn Zyden Tongetje
, van langwerpige figuur, waar het alSf
een
(*) Ik heb eenige Greinen Concheniije dus onderzogt. Zy
gaven, door de enkele weeking in warm Water, in t eerft
een fterk Purperkleurig Afnekzel, en, wanneer ikze, na
twee Ëtmaalen weekens, daar uit nam, waren zy zeer gezwollen
, geevende toen, door drukking en oplcheuring, ee-
nig fterk Karmynrood Vogt uit, benevens een Stofte, die zig,
op ’t bloote Gezigt, als Eytjes vertoonde; doch ik moet bekennen
, wat moeite ik ook heb aangewend , met het Mikroskoop
, my daar [omtrent niet te hebben kunnen verzeke-
ren.
1. deel. X. Stuk ' » «