■ L3H
i i
ilfln
l ll tif I IK
ii J H
iEi lHiH
ii m lil'Kil
526 B è s c h r y v i n g v a n
V. blaauwagtig grotn beeft, de Oogen bruid»
A fdeel.
XXXVII. J3ic Beeftje moet byna onzigtbaar klein
gfüfc" zyn. Ik vind het nergens, dan by L i n n je,ü s ,
aangetekend.
iit. (3) Blaazenpoot die bet Lyf bruin en de Dek-
PuntTgT* ' fcbilden Sneeuwwit beeft.
H__x_x_xxWin. De Heer d e G e e r heeft hier den naamaan
7; ^'gegeven van de Bruine Phyfapus met de Wieken
•witagtig. Hy vondt dezelve eens op een Jeneverboom,
waar van het den Latynfchen by-
naam heeft. Ik geef ’er liever dien van Puntig«
o f Gepunte aan, in navolging van den Heer
G e q f f r o y , wiens Afbeelding van dit Infekt
zo in n atuu rlyk e grootte, als door het Mikros-
koop, alhier overgenomen is. Zie daar wat
hy van dezelve zegt (*)•
Deeze Soort , de grootfte van dit Geflagt,
als de langte hebbende van eene Linie of. een
twaalfde Duims,. is zwart en glinfterende. De
Sprieten zyn geelagtig , beftaande uit zeven
Leedjes, waar van drie langer en helderer van
Kleur, de vier uiterften korter en donkerer.
Aan den Kop, die langwerpig is, ziet men
van ODdeïen een klein Spleetje, overlangs; het
welke
(3) Thrips Elytris niveis , Corpore fufco. Syß. Nut. X.
Phyfapus fuscus, Alis albicantibus, DE G e e r AB. Swk_b.
1744. p. 6. T. X, f. 2.
(* ) Le Thtips a pointe. Hiß. des Inf. env. Paris. TOM,
I. p. 3S4.
« B i
■ '»■Si
HZ
D E B L A A Z E N f O O T E N . 527
„ e lk e den Bek formeert. Het Borftftuk »
zwart, gelyk ook het Agte r lyf, dat lang U xXXVU.
en t a l , in een vry zigtbaare Puntuitloopende. Hoorn.
De Wieken en Dekfchilden zyn witagtig, fmal,
aan het end een weinig sekruifl . en aldaar bezet
met kleine » a ir tje s . Het Agterlyf fleekt.
aan beide zyden, buiten de Wieken en Dekfchilden
uit. De Ponten hebben de Dyen en
Schenkels zwart. De Voeten, die uit twee
Leedjes, het eene lang, het andere dik, een
Blaasje maakende, beftaan, zyn geelagtig, ge-
lykerwys de Sprieten. Het Beeftje vliegt niet,
maar loopt vry fnel. Men vindt het onder de
Baffc van oude Boomenr
De Baron v a n G l e i c h e n gezegd Rus s . Breede.
w o r m , van wien ik de Afbeelding van een %•
Torretje der Spaanfche Tarw , dat door fterke
Vergrooting getekend was, ontleend heb*, ontmoet
in zyne Waarneemingen met het Mikros- 303.
koop op deVrugtmaakende deelen derPlantge-
waffen, die door hem zeer net en fraay gekleurd
uitgegeven worden, ook nu en dan van deeze
Bloem-Ziertjes. Ik heb ’ci een van hem ont>
leend, dat door hem in de Zomerwinde mee*
Re Bloemen die op ’t Veld groeijen , gevonden
was, en van zyn Ed. getekend door het Glaas.
ie N. 3 > dat de Voorwerpen , zegt h y , in Oppervlakte
drieduizend * zevenhonderd - een - en
twintig maaien vergroot, en dus vertoonen de
Haairtjes aan de Wieken zig nog niet dikker
dan een Haairtje van onze Oogleden : waar