V. het zeer zeldzaam. In de hovende deelen
XXVIII* van Duitfchland, daar hét in dc Wyngaardets
Hoofd, dikwils voorkomt, noemen de Ingezetenen
stuk. hetzelve das Wanderende Blad, en, dewyl wy
Wandelend ^ Nederlanden niet hebben, zo wordt
het van ons het Duitfche Wandelende Blad ge-
tyteld.
R o e s e l vertoont dit Infekt in vierderley
geftalte o f gedaante: de eerde gelyk het is
voor zyne laatfte Verandering ,• wanneer het
de Wieken nög in vier kleine Scheedjes verborgen
draagt, en dus zig als geheel ongevleugeld
vertoont. Hy merkt aan , dat de Kop
veel meer gelykt naar dien van een Rombout
o f Juffertje, dan naardien van een Springhaan;
waar uit dan ook tebefluiten was, dat het niet,
gelyk de Springhaanen , van Gras o f Koornge-
was en Kruiden, maar van .andere Iofekten
k e ft. Dat het niet fpringen kan oordeelt hy
uit de Pöoten blykbaar, ten minde vermoede-
lyk te z y n . D e Voorpooten munten zeer, in
dikte en fterkte, by de anderen uit, en wor.
den van het Infekt doorgaans geboogen gehouden.
Z y zyn met fcherpe Stekeltjes bezet,'
en dienen waarfchynlyk, dus, tot het vangen
van andere Diertjes. Het L y f niet alleen,
maar ook de Vleugelen o f Wieken, zyn van
Kleur verfchillende, fomtyds geheel groen,
fomtyds geelagtig als verwelkte Bladeren; gelyk
zyne drie andere Afbeeldingen, benevens
het verfehillend poftuur, aancoonen.
Zie
Zie hier wat de Heer G e o f f r o y , die ’er uit
het Orleanois gekregen hadt, daar van zegt. De
laDgte was twee Duimen, en de breedte van
het L y f een half Duim: maakende dit Infekt
een zonderlinge figuur. Het heeft den Kop
klein en plat, met twee Sprieten die Draadvormig
en vry kort zyn. Aan de zyden van
den Kop heeft het twee groote Netswyze en
daar boven twee kleine gladde Oögen; ’t geen
’er vier in ’t geheel maakt. Het Borftftük is
lang, final, gezoomd, met eehe verhevenheid
bp ’t midden, overlangs, en eene indrukking
overdwars op het derde van de langte. De
Dekfchildèn, die twee derden van het Infekt
bedekken, zyn Netswyze geweven en leggen
kruislings over elkander t bedekkende de
Wieken die doorfchynende en ge-aderd zyn.
Het heeft de Agterpooten lasgft, de middel-
ften korter, de Voorpooten zeer kort en dik
o f breed. Het ruft dikwils op de vier agter-
ften alleen, houdende de twee voorften opgeheven
, en tegen elkander aan gevoegd. Dit
geeft ’er de biddende Geftalte aan, en het
Landvolk houdt het voor een Wegwyzer, als
de gedagte Voorpooten nu regts dan links uit-
ftrekkende. De Kleur is overal een weinig
bruinagtig Groen, inzonderheid in de Ouden é
want de Jongen zyn bykans Grasgroen. Het
legt zyne Eijeren opgehoopt tot een halfrond
Bondeltje, dat aan de eenejzyde plat is , eö
wèar in twee ryën zyn van langwerpige Bollet*
1. deel, x. stuk, K a jcêt
Afdeel*
XXVIlh
H oofdstuk.
WandelenA
Blad.