V.
A fdeel.
XXXVf.
H oofd»
stok.
XIV.
PihJilU. I
Van het Muizen
Oor.
' XV.
Phalaridisè
van het Kanar
y-Zaad,
insgelyks uit een wit Blaasje, waar in het Diertje
z it , dat Bloedrood Sap geeft (* ).
Ci4) Schildluis van bet Muizen-Oer.
Aan de Wortelen van het Plantje, ’t welk
Muizen-Oor genoemd wordt, wegens de figuur
en Haairigheid zyner Bladen; een Soort van Ha-
vikskruid, ook op Zandige hooge plaatfen in ’t
Duin en elders by óns groeijende; onthoüdt
zig deeze Schildluis. Het Dopje van dezelve
zit fomtyds ook w e l, doch zeldzaam , aan de
Steekjes van dat Kruid, eh wordt van het Gemeen,
by Roftock aan de O óftzee, omtrent Sint
Jans Dag opgezogt, inzonderheid op den Gal-
geberg, als de befte zyndë. Men noemtze deswegen
Sint Jans Bloed, en heeft veele Byge-
loovige denkbeelden, aangaande het verwen
der Kleederen met deszelfs röode Sap en van
de Befiën by zig te draagen. Deeze Dopjes,
zegt de Heer B d r c h a r d , zyn hooger van
Kleur, doch kleiner dan die van ’t Poolfche
Grein.
( 1 5 ) Schildluis van bet Kanary-Zaad.
Deeze onthoudt z ig , volgens L i n n ^e u s ,
aan de Wortelen van die Plant, welke het Ka»
nary-Zaad uitlevert, en in de Nederlanden ook
veel
Coccus UvseUrfi. Faun. Suee. Ed. II. p. 266. N. io2j. *
(14) Coccus radicis Hieracii Pilofelhe. Syfl. Nat. X. S im .
PAUL. Quair. 113. Ati. ZJpf. I742. p. 54. T. 2.
t i j ) Coecus radicum ïhalaridis. Faun, Snee, 7 a j.
veel gezaaid wordt. Zy komt overvloedigft
voor in een vette Grond en wel allermeeft, daar xxXVi.
de roode Mieren fterk bézig zyn met graaven. Hoofd-
TT . STUK»
Het Dier heeft de grootte van een Hennip’
zaadje, is witagtig, met de Pooten alleen een
weinig rood j de Snuit omgeboogen: het ^ig-
terlyf aan ’t end ftomp en naauwlyks Haairig.
Zyn Ed. hadt het vliegende Infekt daar van niet
gezien, en twyfelde derhalve tot welk Gefiagc
het te betrekken ware.
De H e e r G e o f f r o y brengt tot de Con- van het Gras*
chenilje t’huis een Infekt, dat hy de Schildluis
van bet Gras noemt, met het L y f Roozekleur ( * ) ,
«n daar hy ook niet van kende dan hetWyfje,
veel gelykende naar die der Uitheemfche Ge»
wallen f . Deeze was insgelyks witagtig, een X f f j
weinig Vleefchkkur, met een Meelagtig Poei*
jer bedekt, hebbende twee korte Sprieten en
zes Pooten. Men vindt dezelve , zegt h y ,
op die foort van Gramen, welke L innajus
Pbaïaris noemt, langs welks Pypagtige Steeltjes
dit Luisje Neftjes maakt van eene Katoen*
agtige witte ftoffe, in welke het zyne Eijert*
jes legt. De Draadjes van zyn Staart vertoo*
nen zig naauwlyks. De Afbeelding, met het
Luisje zo op het Gras als op zig z e l f , van
hem ontleend , gaat hier nevens.
L i n n j E ü s noemt geene Soort van Gras
Pha-
(*) Coccus Öraminïs Córpore rofèo. ïn Franfch, la (?*•
& hen ilie du Chiendent. pag. $12.
2, d e e l . x . Stuk, l i