V.
A fdeel.
XXVI.
H oofd.
STUK.
Sexe.
die omtrent de helft der langte van het L y f
evenaaren , en famengefteld zyn uit veertien
Ringen. Het Borllftuk is plat, zwart, met
verheven randen , die bleek van Kleur zyn..
De Dekfchilden, als ook de tippen der Wieken
, die buiten dezelven uitlleekcn, zyn uit
den vaalen grys. Aan ’t end der Wieken ziet
men een ronde witte Vlak, doch die fomwylen
zeer flaauw is getekend. Het Agterlyf hebben
zy bruin, en daar van den laatflen Ring breed,
met vier uitpuilingen, twee op zyde en twee
in ’t midden. Aan deezen laatften Ring zitten
de Nypers, van Boogswyze gedaante,
die een Soort van Schaar of Nyptang maaken»
als gezegd is.
De Heer G e o f f r o y merkt wel aan, dat
inwendig , aan de binnenzyde van het diepfle
van deezen Tang , eenige Tandjes zyn , die in
ibmmigen ontbreeken ; doch hy fchynt niet
gelet te hebben op o f niet verzekerd te zyn
geweeft van het onderfcheid der Sexe, dat
F R i s c H in deeze Infekten waarnam. ” Het
,» Wyfje (zegt die Autheur) kan 2yn regte
„ Staart-Tang naauwlyks tot aan, de kleine
„ kromte , aan het end , te famen voegen;
,, maat het Mannetje heeft een Tang, die in
„ het midden uitwaards geboogen is , naar de
„ Steen-Tangen gelykende, daar men blokken
„ Steens mede va t, om die op Muuren te
v brengen. Met deezen Tang verweeren zy
„ zig tegen alles, dat hun vanboven beledigt,
„ kunkunnende
daar mede, door de kromming V*
* Afdeel*
„ des Agterlyfs, tot over den Kop reiken, en XXVI,
, taatnelyk knypeD. In ’t byzonder heeft die Hoofd-
„ van het Mannetje, daar de kromte begint, STUK*
,, een o f meer harde Knobbels of Tanden, te-
,, gen elkander over, enz. De Sprieten heb-
,, ben elf Leedjes, waar van het eerfle, dat
,, op zyn Knopje aan den Kop ftaat, laDger is dan
„ de twee volgende, die de kleinfte zyn , en
,, de agt overigen vergrooten langs hoe meer,
„ zynde het uiterfte het allergrootfte. Op de
,, Rug heeft het Mannetje , voor den TaDg,
„ een breed uitflek, dat zydewaards twee har-
, , de Knobbels, en in ’t midden twee kleinere
„ uitgeeft. Het Hals-Schild is laDg en breed,
„ met een - witte Zoom. Alles byna is hun
„ Aas, en, hongerig zynde, vreeten z y , ge-
„ lyk de Spinnekoppen, elkander op ”.
Sw a m m e r d a m heeft de Oorwormen o f voomee-
Oorkruipers t’huis gebragt in zyn tweede Klas- s
fe o f Afdeeling , naar de Voortteeling gefchikt
* : om dat zy in ’t eerft ongevleugeld, ; * zie’tix.
. r n 1 S T U IC bl*
doch anders nagenoeg in de zelfde Geltalte te;7.
voorfchyn komen, welke zy in de volmaaktheid
moeten hebben. F risch fpreekt daar
van aldus. ” Deeze Worm legt zy re Eijeren
„ in de Aarde, of tuflehen oude Baft aan de
Boomen, o f onder en tuflehen de Steenen.
„ Ik had een W y fje in een helder Glas, dat
,, zyce Eijeren in een holletje van de Aarde
„ in het Glas leid, cd, dewyl het bemerkte,
I Deel. X. stuk* dat