y.
A fdeel.
XXX.
H oofdsTyic.
Lantaarn,
draager.
De pogen.
Wat de Oogen belangt, maak ik nog eeu
aanmerking , / welke met die van R o e s e
ftrookt. De twee onderfte çn kleinfte, naame-
ly k , hebben meer de gedaante van heele, dan
halve Bolletjes, en zyn als pp een fteeltje ger
plaatft ; terwyl de Oppervlakte van dit Bolletje
niet, als die der Netswyze Oogen, met Facetten
, maar als met Pukkeltjes bezet, en, ge-
lyk R e a u m u r se regt aanmerkt, geheel Sa-
grynagtig is. Hy vraagt, o f dezclyen pok Oogen
zouden zyn ? I k vind minder zwaarigheid,
om dezelven te houden voor het Werktuig van
de Reuk, dan van 't Qehpor:. doch moet bekennen
, dat het gebruik van deeze Deelen,
20 wel als dat der Sprieten in alle Infekten ,
een Raadzel is. Dat zy tot befchutting der
Oogen zouden dienen, gelyk R o e s e l zig
verbeeldt, is my gantfch onwaarfchynlyk.
Op de zelfde Plaat, waar Juffrouw M e-
E iA iï de Lantaarndragers vertoont , geeft zy
oqk de Afbeelding van de Lieremans of Cicaden,
welke de Indiaanen haar hadden willen
wys maaken, dat in Lantaarndraagers veranderden.
Het fchynt dat zy niet alleen zulks
geloofd heeft, maar ook hetzelve heeft willen
bewyanders,
zeer gebrekkelyk gekopieerd heeft. By voorbeeld ,
wanneer hy zegt : Les yeux font a refeau & g * de lear
tint de couleur rougeâtre :• in plaats van: Pres de l’origine ie.
Ù Lanterne, il y * & chal ue Côté un 0iU * rezcaa\
couleur rougeâtre. Zie Hiß. Natur, dt la HoH. Eÿumoxiale,
Anafti i7ôî- P- ***»
hewyzen; doordien zy een dergelyke Vlieg ^ v .
pan den Bloefem van een Granaat-Appel Boom
hangende, in de gemelde Verandering vertoont. Hoofd-
Men kan derhalve, volgens R e a u m u r , dit stuk.
ftuk, hoe onwaarfchynlyk ook aan fommigen
voorkomende , niet geheel verwerpen; maar
yergplyken het met hem, by ’t Haft, dat, na
reeds gevloogen te hebben, nog een Huid o f
bekleedzel aflegt. De fchuilhoeken der Natuur,
immers, zyn nog op yer naa niet geheel
dporgrond!
Het geen die Dame, wegens de Eigenfehap Lichtende
der Lantaarndraageren, aantekent, is niet minder ElsenkhaP*
wonderbaar. De Glimworm en Lichtgee-
vende Torren yan Europa, hebben eenige plekjes
aan hun Lighaam of van onderen , die
fchynzel geeven in ’t duifter; doch hier is het
die geheele Tromp, voor aan den Kop, welke
een helderen GlaDS, byna als van een Kaars,
verfpreidt; zo groot, dat men ’er, zo zy aanmerkt,
de Kourant, in ,’ t donker ,b y zou kun,
pen leezen. Veelen van deeze Infekten haar,
pp zekeren tyd, door de Indiaanen levendig
gebragt zynde, deedt zy die by elkander in
een groote Houten Doos, voor dat zy nog van
die Eigepfchap wift: daar op werdt z y , des
nagts, wakker gemaakt door een ongemeen
Geraas, en , uithef Bed gefprongen , beval z y
Licht te brengen. Men deedt de Doos open,
doch verfchrikte dermaate, dat dezelve op; den
Grond viel: want daar kwam, b y ’t openen»
I. deel. Z. Stuk, Q 5 a^s