4io B e s c h r ï v i h s v a n
V. van Huid: het welke doorgaans, gelyk gezegd
XXXIV. ’ s> een zwaare Ongefteldheid te kennen geeft.
B ocfo- Demeeften zyn van êéne, doch men vindt’e r
TUK* ook van meer Kleuren; gelyk die van de Alfl
op welken het wit en bruin wel gemengeld zyn,
De Veldzuuring levert Luizen uit, wier voor-
fte en agterfte deel zwart is, het midden groen:
die van de Berken en eenige van de Wilgen
zyn zeer fraay met groen en zwart geplekt.
De Heer R e a u m u r , door wien alle deeze
Soorten.
Byzonderheden waargenomen zyn , durfde eg-
ter niet verzekeren o f alle de genen, die tot
byzondere Planten behooren , van byzondere
Sodrt zyn. Hy hadt gezien, dat'-de Plantluizen
zig van de Alfl: verfpreidden op nabuurige
Kruiden , van een laffe’ fmaak. Ik meen ook
dikwils gezien te hebben, dat die der Boeren-
Boonen, by voorbeeld, de nevensftaande Boo-
men, veel harder van zelfftandigheid, hebben
aangeftoken en befmet. L i n n je ü s niettemin
heeft deeze Infekten onderfcheiden naar de Ge«
waffen, waar op zy zig gemeenlyk onthouden;
om dat het Soortelyk verfchil zo moeielyk te
befchryven en te bepaalen was (*>
T Plantluis der roode Aalbezie-Boomen.
\Aphis Ribis. L E E UIlantluis
der
Aalbeilen. Species difScile diftinguuntur , diffieilius defïniuntur.
Syft. Nat. X .
( ï) Aphis Ribis rubri. Faun. Suec, 704. L e e d w . Are.
Epift. 90. p- 545. T. S4S. BJLANCK. In/. 164. T. 14. f.
X). E. Fit I s C H In/. XI. p. 5. T. 14. RE AU M. In]1 III.
T. 11. f. 7*io.
L e e u w e n h o e k , B l a n k a a r t en y,
F r i s cH , hebben deeze Bladluizen der Aal-
beffen waargenomen en afgebeeld. Die van H oo fd-
R e a u m u r , ondertuffehen, welke L i n n j E ü s stur.
aangehaald heeft* onthouden zig niet op de
Aalbeffen, maar op die Boomen, welken wy
Schotfe Linden noemen, en die te Parys gemeenlyk
den naam voeren van Sycomore. Het fcbynt
dat de gelykenis van de figuur der afgebeelde
Bladeren onzen Autheur bedroogen heeft (*).
Op Plaat XXIV van R e a u m u r , in (Fig. 4 ) ,
is het Blad van een Aalbeffe-boom afgebeeld,
en de Knobbelagtigheden , daar op , aan de
andere zyde hol, weet men dat zeer dikwils
voorkomen, zynde van binnen met Plaatluizen
geftoffeerd. Deeze Knobbeltjes hebben de
natuurlyke Kleur van het Blad niet. Z y zyn
bloeker groen o f geelagtig, en dikwils rood,
ja hoogrood. Men befpeurt ook dat het Blad
aldaar dikker is , dan elders, doordien, wegens
het fteeken en zuigen van die Infekten,
een grooter toevloed van Sappen derwaards
is geweefl; zo de Heer R e a umur aanmerkt.
Z y hebben de grootte van een Luis, en zyn
in de jongheid geelagtig, in de volwaffenheid
bruinagtig groen, volgens onzen Autheur.
De
(* ) Ih ’t Syft. Nat Ed, X. is deeze font begaan,en in *t
Ctmpend. van Leiden nagevo'.gd In de Faun. Suec. Ed, 11.
is een nieuwe gemaakt trifet te zetten : Tab. XXII. Fig. 4 ,
dat een ïiantluis is Van de Mdk of Ganze süftel.
Io De e l . X. Stu k .