d e , de bovenften, dat is de Dekfchilden, buigzaam
en Vliesagtig. Ook zyn de meeften met
Pooten, die tot Springen bekwaam z y n , voorzien
: het welk den naam geeft aan de Spring-
haanen. Hy. zou dezelven , zo wel als de
Kakkerlakken, volgens de order der Natuur,
tot den Rang der Halffchildigen gebragt hebben
, indien ’er een vereenigd Kenmerk plaats
had (*).
Onder de Soorten van dit Geflagt, die ten
deele Europifche, ten deele Uithccmfche z y n ,
heeft LiN NiEüs zes Afdeelingea gemaakt,
onderfcheiden door byzondere Bynaamen. Gryl-
li Mantes o f Spookjes zyn , die de Agterpoo-
ten veraf geplaatft hebben van de Voorpooten:
Acridce, met een fpitfen Kop; Bulhz, met het
Borftftuk van boven Icherp: Acheue o f Krekels
met twee JBorftels aan de Staart, waar
onder ook de Molkrekel behoort: Tettigonice,
wier Staart, in d eW y fje s , als een Zabel is;
en eindelyk Locujlcs o f Springhaanen, die de
Staart eenvoudig hebben. Van de eerften zyn
tien, van de tweeden twee, van de derden zes,
van de vierden vier, van de vyfden zeventien,
cn van de zesden twintig: dus in ’« geheel ne-
gen-en-vyftig Soorten, door hen) aangetekend.
E E R .
(*) Gryllos cum Blattis, ordine naturali jungerem Hemi.
Jrtpris, fi chara&er obcinerctuc combinaiis. [SyJ}t ■ Nat» x?
|»g. 4 b i.
I. Dli£L. X. STUK. I ^
V.
A fdeei*
XXVIII.
Hoofdstu
k .
Sooiteni