V.
A fdeel*
XXVIII,
H oofd.
STUK.
L.
Stridutus.
Ratelaar.
(5 ° ) Springhaan , die het Borjtjluk eeniger*
maate gekield, de Wieken rood en aan ’i
end zwart, de Dekfchilden gewolkt heeft.
Men noemt deeze Soort van Springhaanen ,
wegens het kraakend Geluid , dat zy in ’t opvliegen
met'hunne Wieken maaken, ook wel
de Klapperman o f liever Ratelaar. Het zweemt
naar dat Geklapper, ’ t welk men op fommige
plaatfen by de Haazen-Jagt verwekt , [zegt
R o e s EL, die aanmerkt, dat zy niet alleen
gejaagd wordende, maar ook in vryheid opfty-
gende, zulks doen, en dat het Mannetje, buitendien
, zo niet knarjl als de andere Soorten,
onder welken hem geene bekend was, die dit
klapperend Geluid maakte. Onze Autheur, niettemin,
zegt dat deeze Soort, in de Velden,
geduurende de Maand July knarjl ( * ) , en Doktor
S c o p o l i getuigt , dat dezelve onder de
Blaauwe huishoudt, den geheelenDag, tot diep
jn de N a g t , knarfende tot aan het end van
September ( f ) . Geen van beiden onderfcheidt
dus het Geluid, dat deeze maakt, van dat der.
Krekelen o f andere Springhaanen Q.).
Volgoj
Gryllus Locufta , Thorace fubcarinato , Alis rubris
extimo nigris, Elytris nebulofis, Syjl. Nat., X. Gryllus Ely-
tris nebulofis, Alis rubris extimo nigris. Faun. Suet. 6ay. It.
Oei IS8. FRISCH. /«ƒ. IX. T. I. f. 2. UDDM. H ij. 50.
ROES. In/. II. Gryll. T. 21. f. 2.
(* ) Habitat in Pratis , Menfe Juïio ftridulus. Faun. Suee.
( I ) Stridensusque ad finemSeptembris. Entom. Carn. p. Ho.
Gryllus damefticiis fiiidule cantillat. Uid, Campeftri?
ftridet. Ih.
Volgens den laatftgemelden is de roode Kleur V.
der Vleugelen als die van rood Sandelhout. y F1^ Ejj'
F r i s c h hadt de blaauw gewiekte eerft voor H oo fd-*
de Mannetjes van deeze rood gewiekte gehou- stuk.
den , doch vondt naderhand, van beiden,
Mannetjes en Wyfjes. R o e s e l vondt van
de roodén, in het eerft, njet dan Mannetjes,
tot dat hy eindelyk ’er één ontdekte, die veel
grqoter en dikker was, doch tevens de Wieken
korter hadt, 't welk h y , door Ontleeding,
bevondt een W y fje te z y n ; als hebbende,
hetzelve, h e tL y f volEijeren. Dit is, by hem,
in Fig. 3 , op de zelfde Plaat, afgebeeld.
(5 1 ) Springhaan , die het Borjtjluk eeniger- w»
maate gekield, de Wieken zwart en aan Karoiinftch:.
den rand, van agteren, geel heeft.
Men heeft deezen ontleend uit het Werk van
C a t e s e ï , alwaar hy genoemd wordt, Ka-
rolinifch Springhaantje, met de Dekfchilden
bruin, de onderfte Vleugels zwart en aan de
enden bleek geel. De Bynaam wyft de woonplaats
aan; in dat gedeelte van Noord-Ameri-
ka, het welke Karolina wordt genoemd.
(52) Springhaan , die het Borfljluk eeniger- ur.
... „ „ Obscurus. maa- Donkere,
(51J Gryllus Locufta, Thorace fubcarinato , Alis nigris
margine poftico flavis. Syjl. Nat. X. Locuftella Carolina , E-
lytrir fuscis, Alis inferioribus nigris ad extremitates luteis.
C a T E SB. C a r . II. p. 89. T, 89.
(sz) Gryllus Locufta , Thorace fiibcarinato, Alis nigris,
bafi rubris , apice albis. M. L. U. Syjl. Nat. X,
1. Deel. X. St u k , P 4