V.
A fdp.el
XXXI.
H oofdstuk*
men ó f daar in vallen. Het Infekt vangt de-
zelvén zeer gezwind, en, wanneer het dezel-
vën overmeefteren kan, neemt het ze mét zig
onder Water, en zuigtze uit inet het Snuitje,
dat het voor aan den Kop heeft, beftaande uit
een fpits Werktuig, dat in eenScheede fteekt,
en, zofterfeis, dat het door de Huid der Handen
dringt; zo dat iemand, dieze vangt, zig daar
aan zeer gevoelig' kan kwetzen. Van boven
heeft deeze Stekel, die tüflchen de Pooten ag-
terwaards geboogen legt, een driehoekig Vliesje
, en onder hetzelve een Gewricht; Dewyl
z y , wegens de opheffing door het Lugtbellet-
je , véél werks moeten doen om zig neder té
houden , zö roeijen zy ftetk met de Agterpöo-
ten, en dit doet hun, als mebze in een GlaS
heeft, dikwils met geweld daar tegen aan ftoö-
ten, zo dat het Glas geluid geeft. Met het
agterfte van hun L y f haaien zy Adem, zo het
fchynt,’ en houden daarom .de openihg, aldaar ,
zeer fchoon. Ook hebben zy , in ’t Water,’
èen zeer fcherp Gezigt, op alles, dat tot hun
Aas kan dienen*
Geduurende de drie Vervellingen van dit Infek
t, is de groenagtige Kleur van hun Lighaam
in eenigen met bruin ,• in anderen met wat rood
gemengd. Na de laatfte hebben zy Dek-
fchilden en Wieken, gelyk onze Afbeelding
hun vertoont. De Dekfchilden of bovenfte
Vleugels zyn grootendeels ondoorfchynende,
ten deele roodagtig, ten deele zwartagtig
bruin 9*
bruin, doch hetend is, zo wel als deOndervleu-
gelen, geheel doorfchynende en blaauwagtig in XXXI.
de Zonnefchyn. De Oogen zyn glanzig zwart; Hoofd.-
het Voorhoofd en Ruggefchild bleek bruin.
Als deeze laatfte Vervelling is gefchied,
begeeft zig het Infekt gaarn uit het Water,
en het drooge bereikende, vliegt het daar af.
Derhalve vliegen z y , in *t Voorjaar, uit de
grpote ftaande Wateren y daar z y paaren, en
leggen haare Eijeren in Plaffen op het Land,
alwaar het Water warmer is en meer bezet met
Vliegen. Êer deeze door de Hitte uitdroogen,
zyn de Jongen bekwaam om van daar te vliegen
naar de Slooten eu Moeraffen. Wordt
een Water-Wants, na de laatfte VervelliDg,
gedwongen in 5t Water te blyven, zo eet zy
niet alleen geen Vliegeu meer, maar blyft ook
wel dra als dood leggen; doch, als menze
fchielyk op het drooge brengt, bekomt zy en
vliegt eindelyk weg. Itidien menze weder in
Water doet, dan leeft zy daar in nog eenigen
tyd, zoekende egter geduurig te ontkomen ( * ) .
De Heer G e o f f r o y noemt dit Infekt deGeftaltej
groote Weegluis met Kiemen ( f ) , en geeft ’er de
langte van een half Duim aan. Het heeft den
K op, zegt h y , taamelyk rond en geel, de Oogen
, die ’er het grootfte deel van fchynen uit
temaaken, bruin. De Sprieten, die zeer klein
en
(*) Dus verre de befchryving v a n ïKHCH.
( t ) La grande Funaifè a avirons. Hifi. des InJ. em\ FUris.
Tom, I. p. +70,
I. d x s l . Stuk'