B E'8 C H Rï VI N G VA N
V. ’’ Ik heb, deezen Zomer, my verluftigd met
XXXVI* 91 de^ooIfc^e Conchenilje, die onbekend is en
H oofd- « verwaarloosd wordt in Poolen. De verfchei-
STOfC* „ derley Soorten van Potentilla zyn hier zeer
Grffn? ” zeldzaam, en het was alleen op het kleine
„ Duizendgraan(t) ofde.Overwinterende Scle-
„ rantljus van L i n n je. ü s , dat ik de Conche»
,, nilje vond» Ik vergaderde omtrent driehon-
„ derd.van de Greinen , en deed die met de
„ Planten en eenig Zand in groote Potten,
„ Z y zyn van verfchillende grootte. De In»
,, fekten kruipen uit hunne Huisjes, dat de
„ gemelde Greinen z y n , van het begin van Ju-
, , Dy tot aan het midden van Auguftus: om-
„ trent vyftig kwamen ’er uit onder mynOog.
„ Z y zyn allen naauwkeurig van de zelfde ge-
„ daante: maar fommigen zyn driemaal klei,
,, ner dan de anderen , naar de grootte van
„ hunne Greintjes, die uit een dunne, ronde,
,, witte Huid beftaan. Altemaal zyn zy min
, , o f meer Haairig, fommigen van een donke-
„ rer Kleur, anderen wat hooger rood; eeni-
„ gen fchynen wat laDger, eenigen wat bree,
r> der te zyn: maar deeze verfchillendheden
,, hangen oogfchynlyk af van himne vrywilli-
„ ge uitrekking , en van hunnen Ouderdom:
„ aangezien z y , van dag tot dag, donkerer en
„ Haairiger worden. Geen Bek vertoont zig
„ daar aan, maar een diepe plooy o f groef aan
,> het
ff) Bolygomitn 9»i»us, Scet Zie Black, 487. hier voor.
h het bovenfte gedeelte van de Borfl:. Twee
„ by uitftek kleine donkere Stippen fchynen xXXVI.
„ de Oogen te zyn. De twee Hoornen zyn H oofd.
„ dik, als (een Schroef gedraaid , ter langte ®T0K;
* Fcoljco
„ van de Borfl:, in een itompe punt uitloopen- Cr,m,
, , de. Dè twee voorde Pooten zyn tweemaal
, , zo groot als de vier agterfte, en zy hebben
, a l l e n fcherpe , zwarte, kromme Klaauwen.
„ De gedaante van de Rimpels en Groeven
„ blykt uit de Afbeeldingen.
” Het is onmooglyk, de Kentekenen der Sexe pe verande.
j, te vinden , en , fchoon zy fomwylen hun a g-n" *
„ terfte te famen voegen, doen zy.dic zo los,
, , dat men het niet voor een Paaring houden
„ kan. Z y fchynen in ’t geheel niets te eeten,
„ en kruipen rondom de Plant een Week o f
twee; gaande dikwils onder den Grond en
„ daar weder uitkomende. Alsdan maaken zy
„ een diep Cylindrifch gaatje, in het Zand,
,, tot aan den harden bodem van de Pot; waar
, , van zy het end bedekken met een fyne witte
„ Z yd e , die op hun Lighaam groeit. Daar in
„ leggen zy hunne Eitjes en fterven. Anderen,
„ die in hun Werk geftoord zyn, worden log
„ en w it, als o f zy over ’t geheele L y f ge-
, , poeijerd waren met een wit Meel, het welk
,, door een Vergrootglas blykt te zyn zeer fy -
„ né, witte, Zydagtige Haairtjes, die overal
„ uit het Lighaam groeijen. Op het laatffc leg-
„ gen zy zig op de Rug neer: de gemelde
„ Haairtjes groeijen zeer fterk aap , tot de
t. aui» x, stuk* » lang»