r V.
A fdeel.
XXVIII.
H oofdstuk.
XL1V.
Jïamatopus.
Roodpoot.
XLV.
Migratoriui
Overvlie- —
ger.
Deeze, uit Amerika afkomftig, bevondt zig
in het Kabinet van de Koningin van Sweeden.
(44) Springhaan, die bet Borjtftuk een weinig
gekield en rmw beeft, den Kop jlomp,
de Dyën Haairig.
Van deezd Indifche, die, zo wel als de drie
voorgaande en drie volgende, in gedagteVerzameling
was, zyn de agterfte Dyën, aan den
hoek, wederzyds bezet met een Maantje van
lange Haairtjes.
C45) Springhaan, die bet BorJIJluk een weinig
• gekield, van één enkeld (luk, den Kop
Jlomp, de Kaaken zwart heeft.
’t Is bekend, dat ons Wereldsdeel, nq en
dan eens, ongelukkiglyk bezogt wordt van zekere
Springhaanen, die uit Tartarie in hetzelve
overkomeD, en door Poolen en Duitfchland
zig fomtyds verfpreiden tot inVrankryk en deNe-
derlandcn, niet alleen, maar zelfs tot in Groot«?
Brittannïe en dê Eilanden benoorden Schotland,
Men noemt deeze dan , met regt, Overvliegen
o f Trek-Springhaanen, g e l y k F R i s c i i
’er
(44) Gryllus Locufta, Thorace fbbcarinato. fcabro, Capi-
tc obtufb, Femoribus pilofb - Ciliatis. M. L. U, Syfl. Nat. X.
• (‘f-s) Gryllus Locufta , Thorace fubcarinato , fegmento uni-
co; Capite obtufo, Maxillis atris. M. L. U. Syfl. Nat. X.
Gryllus migratorius. F f i l S C H Inf. IX. T. ïï f. 8, R o ES.
Inf. II. Cryll, T. 14, EDW. A v. zog, T. 2oJ.
*er de Hoogduitfche benaaming aan geeft van V.
^t^cÖ-^eufcÖrecFïen, om dat zy ;by ftreeken xxvTlï*.
o f fchools wy ze , gelyk de Trekvogelen, aan- Hoofd- j
komen , en , na verloop van tydj, weder ver- ST
trekken. Onder -die benaaming heeftRoESEL
dezelven ook befchreevea, en 'er gekleurde
Afbeeldingen van gegeven.
Deeze Springhaanen zyn^rooter dan diewy Geft*ite.
gewoonlyk in Europa hebben; want de langte
van het Mannetje is ongevaar twee, en die
van het Wyfje derdhalf Duimen. Hunne Kleur
is bont, met het L y f en de Pooten paarfch-
agtig , de Vleugels bruingeel, hetBorftfluk en
de Dyën groen, de Kop blaauwagtig , van voo-
ren bleekrood; de Sprieten zeer kort. Zodanig
, namelyk, was de Geftalte van de genen,
welken R oes e l in ’t jaar 1748 ving, toen
z y nog grooter verwocfting in Europa aanregt-
ten, dan in ’c jaar 1730, wanneer F r i s ch
zyn Werk uitgaf, die ook van een dergelyke
Soort van Springhaanen gewag maakt.
Z y vliegen zeerfnel, wegensde grootte van
hunne Vleugelen, en de uitpuilende Oogen
geeven ’er een zeer fcherp Gezigt aan, zo
dat menze niet gemakkelyk kan vangen. Het
knarfend Geluid is in de Mannetjes fterker dan
in die der groene Springhaanen, en zy maaken
’ t zelve niet met de Vleugels alleen , gelyk
de Krekels, maar ook met de Springpooten ,
die zy zeer gezwind tegen deDekfchilden aan-
wryven, even o f zy op de Viool fpeelden,
I. Deel. X. Stuk, vol