V. wanneer menze op zekere manier tegen den
J B 5 ? Dag befchouwt. Het ipringt niet.
Hoofdstuk.
( i i ) Bladzuigertje van de Wilgen.
XI.
Saiicis. Dit vindt men op verfcheiderley Soort van
der Wil- T T • •
gen. Wilgen. Het is wit, met het L y f van boven
^eenigzins gevlakt, en een zwarte dwarsftreep
op de Borft.
xii. O 2) Bladzuigertje van de Ejjcbenboomen.
JFraxini,
der Eflchen. i D je hoogftammige Effchen ontmoet men
een Bladzuigertje, dat de Wieken en hecBorft-
ftuk zwart gevlakt heeft.
xni. (13) Bladzuigertje van de Scbotfe Linden.
■ Acens.
fe Linden. Deeze Boom, die ook wel Booghoutgenoemd
wordt, voedt, behalve de Plantluizen . voorfBiadz.
412. gemeld f , ook een Plant-vloo , op de Takken
en Steeltjes huisveftende, die een der kleinften
is van dit Geflagt, zynde van boven geheel
groenagtig geel, van onderen bleekgroen.
g * , (14) Bladzuigertje van de Vygeboowen.
van den Vy* _ _
geboom. Deeze Soort, m tegendeel, is eene der
grootften, als de laDgte hebbende van een
zesde
f n ) Chermes Salieis, Sfjf'. Nat. x.
(12) Chermes Fraxini excelfioris. Faun. Suee. -03.
( i j ) Chermes Aceris platanoidis. Faun. Suee. 696.
(14.) Chermes Ficus Caricz, Syji, Nat. x. R e a um . Inf,
III. T. .23. f. 21-24,
zesde Duims. Men zietze in Fig. 12, natuur- V*
lyk en door fterke Vergrooting afgebeeld; om xXXW*
de fchikking der Vleugelen o f Wieken, en het Hoofd-
eeheele poftuur van het Infekt, te beter te kun- STÜK* 0 1 pj LXXXII*
nen bdèhouwen. De Heer R e a u m u r t e l t llt
hetzelve onder zyne Baftaard-Plantluizen, en
vondt h e t, toen hy ’er van verwittigd was,
byna onder aan alle de Bladen van zyne Vyge-
boomen teCharenton; doch niet zo menigvuldig,
als men de Plantluizen gewoon is te vinden
, op de plaatfen , daar die geveftigd zyn.
Men hadt moeite om ’er twintig o f dertig waar
te neemen op één Blad, en dikwils maar vier
o f v y f , en van verfchillende grootte.
Het Masker heeft, wanneer men ’ t z e lv e ,
als nietgrooter dan een Speldekop zynde, met
een Mikroskoop befchouwt, een zeer zonderlinge
figuur, wegens de breedte der Scheeden,-
waar in de Wieken opgeflooten zyn. Het is
ook van agteren breed, en in ’t geheel plat,
groen van Kleur, met zes Pooten; zo dat het
naar de Schildpadjes gelykt. De Kop, naame-
ly k , vertoont zig weinig en loopt van vooren
uit in een fyn puntje, waar van de Snuit afkomt
, die zig verder uitftrekt dan het eerfte
paar Pooten en een fyn Draadje uitgeeft, waar
Van het Infekt zig bedient, om in de Bladen
te prikken en daar het Sap uit te zuigen.
Verfcheide maaien verwiflelt dit Masker van
Huid. Wanneer het een Pop o f Nimf geworden
is, en voorde laatfie maal wil veranderen,
1, deeei Xt s t v ® . F f hechfc
f e f it .'y
m \
B I
-*1®
Ü j
gif
'■ Ri