so4 B e s c h r v v i n .g v a n
V. wel dezelve dergelyke verwoefting veroorzaak.
Afdeel. te j ajs gemeld is , en dus de Plaag zeer zwaar
Hoofd-* was; wordt dienaangaande gezegd; „ dat te
stuk. }ï vooren dergelyke Springhaanen , als die,
,, nooit geweeft waren, en^dat ’e r , na dien tyd ,
„ zodanige niet meer zyn zouden: want zy
,, bedekten de geheeleOppervlakte desAardryks;
„ alzo dat het Land verduifterd o f onzigtbaar
,, gemaakt werdt” (* ). Evenwel moeten in Pa-
leftina naderhand, meermaalen , deeze Infekten
als een Plaag geweeft zyn , gelyk uit andere
Schriftuurplaatfen blykt. De Almagtige g e bruikte
dezelven tot Straf-oefeningover de ongehoorzaamheid
van het Joodfche Volk, aan \
welke God belooft de Jaaren te vergoeden, die
de Springhaan, Kever, Kruidworm en de Rup-
fe , Zyn groot Heir, dat Hy onder hun gezonden
hadt, hadden afgegeten ( f ). Qok fchynt, boven
en behalve de verwoefting desLands,dac voor
hetzelve als een Lufthof is , maar agter ’t zelve
als een woefte Wilderniffe, van het Ge*
druifch, 't welk zy by hunne aankomft maaken,
gefproken te worden (4-). De Springhaanen
hebben geenKoning of Voorganger, en niettemin
marfcheeren zy by hoopen o f troeps-
wyze; fchynt Koning S a l omo te willen
zeggen, wanneer hy hun telt onder de Viere,
die
(* ) Exoi. Kap. X. Vers ‘13,
f f j Joel II. Vers. 2 y.
- <T) Joel II. Vers 2.
die van de kleintte der Aarde zyn , doch wysen
inet wysheid wel voorzien (*> XXVIII,
Volgens B ó c h a r t vindt men in den Spring* Hoofd-
haan, hoe klein een Diertje ook zynde , veele
eigenfchappen, ihetdie der groote Dieren over-
èenkomftig. Zy hebben, zegt h y , den Kop
van een Paard, de Nek van een Stier, de
Hoornen van een Hert, den Borft van een
Leeuw, denBiiik van een Scorpioen,de Vleu-
gels van een Arend, de Dyën van een Kemel,
de Schenkels van een Struisvogel en de Staart
van een Serpent. Dit zo u , mifichien, eenige
opheldering kunnen geeven aan het gene in de
Openbaaringe gezegd wordt van de Springhaanen
, die uit den Put desAfgronds opkwameD tot
pyniging der Menfchen: te meer, dewyl het
gedruifeb hunner Vleugelen vèrgeleeken wordt
by het geraas van Wagenen en Paarden ( t r immers
het Gedruifch, dat deeze Infekten;
wanneer zy fchoolswyze nedervallen, of in de
Lugt zweevendé, maakèn , klinkt*, naar inen
getuigt, wel zes duizend Schreedeh ver; jd
het Geknars zelf,wanneer zy het Kruid of Graangewas
en Bladerloof af fcheeren, laat zig booten
.D
e algemeene naam der Springhaanen is , in Naam;
’t Hebreeuwfch, zo het fchynt, Ariè geweeft,
van
(*) Spreuken. XXX. Vers i j . Rex non eft Locüftls, tamén
procedunt confertx omnes. Biil, Tremell. & Jur.il,
(•)•) Apocal. Kap. IX.