/ fdebl ZyD ’ vier Liniën o f een derde Duims* Men
XXX. v*ndt *e r » evenwel, ook grooter en kleinere,
Hoofd, gelykerwys in Europa. Hy merkt aan , dat
STÜK' deeze Infekten ’er, om zekeren tyd, en doorgaans
om de Zeventien Jaaren, in ongeloofjyke
menigte kwamen, wordende in den tuflchen-
tyd weinig o f niet vernomen. Dus waren ’er
dezelven, gelyk uit de Aantekeningen bleek»
in den jaare 1715 menigvuldig geweeft , en
imden jaare 1732 wedergekomen; gelyk mede
in ’t jaar 1749 het geval was, toen die Sweed
zig aldaar bevondt.
Den 21 Mey hadt men ’e r , zegt h y , nog
niets van gezien, en den 22 vertoonden z y
z ig , in ongelooflyke menigte, door het geheele
Land,zo dat men in BoiTchenofTuinennaauWr
lyks een Boom zag, wiens Stam niet vol daar
van ware. Z y moellen derhalve dien Winter,
en het Voorjaar, in Gaten onder de Aarde
gezeten hebben, en juiffc op dien morgen uit
haare Gaten gekroopen z y n ; waar van hy verzekerd
was , hebbende de twee voorgaande
Dagen in de BoiTchen gaan Kruiden zoeken.
Dergelyke Waarneemingen waren gefchied door
gantfch Penfylvanie. In ’t eerft hielden zy zig
ftil, doch na verloop van drie o f vier Dagen
begonnen z y , naar haare gewoonte, zulk een
Geraas in de BoiTchen te maaken, dat men
een ander, die naaft hem ftondt, niet kon
verilaan of hooren wat hy fprak, en iemand,
die
die wat van een ander af ftondt, moeit uit al
zyn kragten fchreeuwen.
Men hadt te vooren reeds veele Gaten in 5c
Aardryk gezien, daar men den Vinger in kon
fteeken, en hier uit kwamen de Poppen ge-
meenlyk by Nagt» kruipende dan op Hoornen,
Heefters en Planten, om zig van haare Huid
pf Dop te ontlaften, de aan de Gewaffen hangen
bleef. Middelerwyl droogden haare W ie ken
o p , zp dat zy nog dien zelfden Dag konden
vliegen. Welen, evenwel, werden, onder
’t uitkomen, van het Gevogelte, o f ook
van de Zwynen verflonden; ja de Wilden ze lf
hadden ’er op te gaft gegaan. Ook verhaalde
men, dat fommige Landluiden , voorheen in
de Aarde graavende, deeze Wormen o f Poppen
wel eenige Voeten diep , in menigte,
hadden aaDgetroffen. Men zagze ongevaar zes
Weeken lang, doch toen verdweenen zy t’ee-
pemaal; zodanig dat de Heer K a l m , in ’t
jaar 1750, door die zelfde BoiTchen reizende,
?er den geheelen Dag geen één hoorde, o f
fchoon hy naauwkeurig daar op agt gave.
Wat het Voedzel van de Cicaden, als zy
Vleugelen bekomen hebben, z y , was niet bekend
, en het eenigfte nadeel, dat zy toebrag.
ten, fcheen daar in te beftaan, dat z y , mee
haaren Angel, de zagte Balt van jonge dunne
Takjes opfeheurden, en verder daarin boorende,
om haare Eijeren te leggen, dus veele Takjes
deeden verdorren; zettende tevens een foort
I. De e l . X. Stu k « van
v;
Afdeel.
XXX.
Hoofdstuk.