V.
A fdeel.
XXX.
H oofd.
STOK.
GeSalte.
PI. LXXXI.
*>S 3.
274 B e s c h r y v i n g v a n
Waarneemingen fchynt te fpreeken, verhaalt,
dat de Cigale, eerft te voorfchyn komende uit
de Pop, groen is , wordende vervolgens, van
boven, by plekken, KaftaDje-bruin, en ein-
delyk, na verloop van een Dag, geheel zwart-
agtig o f donkerbruin. Alsdan, uit de Aarde
gekroopen, klimmen zy by de Boomen o p , en
houden z ig , met de Haakjes, die zy aan de
Pooten hebben, aan de Takken, miflchien ook
aan de Bladen vaft.
De Geftalte der Cigalen is , in ’t eerde aan»
zien, lomp (*). Z y gelyken wel eenigermaate
naar groote Bremfen o f Paardevliegen, maar
de (lompheid van den Kop is zeer opmer-
kelyk en zonderling. De twee Netswyze Oo-
gen (laan als op de hoeken, en zeer ver van
elkander af. Deeze gelyken, door hunne langwerpige
figuur, wel iets naar de Oogen der
Kreeften, doch zonder beweeglyk in hunne
Holletjes te z y n , gelyk die. Tuflchen de
twee groote zyn drie kleine gladde Oogjes ,
in een driehoek op den Kop geplaatft. Hun
Bordduk beftaat uit twee (lukken, o f liever
het maakt twee Borftftukken uit, die op e lkander
kunnen beweegen , doch naauwlyks
zigtbaar van één gefcheiden zyn. Z y zyn omtrent
even breed, en nagenoeg van breedte als
de
(*) De Afbeelding Fig. 3. is gemaakt, naar een zeergroo.
té Cicade uit myne Verzameling, op welker Dekfchilden zig
de bruine, aan één gefchakelde Stippen, duidelyk vertoonem
de Kop, die door de beweeglykheid van het
voorde Bordduk zig wat laager kan buigen.
Hetzelve is , van boven, als door Kond uitge-
fneeden. Plet agterde o f tweede Bordduk,
dat glad is en meer glimmende, is het groot-
fte. Van agteren loopt het Lighaam fpitsj
bedaande uit Ringen' van vèrfchillende breedte.
Van onderen legt, tegen hetzelve aan, de
Snuit, die zeer Kondig famengedeld is uit drie
HoornagtigeDraadjes, leggende ineen Geutjej
dat met Haairtjes is bezet, en het Infekt fchynt
te dienen, om zyn Voedzel op dergelyke manier
te zuigen uit de Bladen en Takken der
Boomen, als de Byën uit de Bloemen. Dit is
veel waarfchynlyker dan het Gevoelen der Ou.
den, die gewild hebben , dat de Cigalen van
de Daauw leefden (*).
Behalve het verfchil van Grootte hadden de
driederley Zingende Cigalen , welke R e a u -
m u r befchryft , ook aanmerkelyke verfchei-
denheden van Kleur, die dezelven zeer ken-
baar maakten. De gröotfte Soort was van boven
de bruinde, hebbende h e tL y f en de Borftftukken
byna zwart glimmende , uitgenomen
éenige geelagtige Streepen en Stippen op het
voorde gedeelte. In de middelbaare Soort van
Cigalen heeft het Geel veel meer de overhand.
Het
(* ) 1)11111 Thymo pascentur Apes , Mum Rore Cicads,
Sempeihonos, notnenque tuum, laudesque manebunt. M en
a l C a s apud V I S G I I IUM . Eclog. Y,
I. De e l . x. stuk. S S
V.
A fdeel.
XXX.
H oofdstuk.'
Verscheidenheden
van Kleur,