V. „ dan zelfs in onze Keel. W y hebben het
n Gewelf van den Mond, o f Gehemelte, en
Hoofd- » de holligheid van de Neus noodig , om
stok. onze Klanken welluidende te doen zyn ;
„ e n die der Cigalen kunnen gemoduleerd
, , worden door de Schubbige Luikjes, de hok-
„ jes, waar de Spiegeltjes zyn , door de Spie-
„ geitjes ze lf en de verfcheiderley deelen van
„ de groote holligheid ” .
*’ Doch, om, eindelyk, de eerde en waare
, , Werktuigen te zien van het Gezang der Ci-
,, galen, hebben wy maar één der Celletjes te
„ openen, die op de zyde van de groote Hok.
, , jes zyn. Op den eerden Ring des Agterlyfs
„ van het Mannetje vertoont zig eene Verhe-
,, venheid, aan ieder zyd e, die niet te vinden
„ is aan het Wyfje. Dat gedeelte met een
„ Pennemes wegneemende, ontbloot zig het
„ binnende der holligheid, en men wordt ge-
„ waar, dat dezelve ten deele befiagen wordt
„ van een Vliesje, dat van figuur is als een
„ Keteltrom, met de ronde zyde boven: niet
„ glad van oppervlakte, maar zeer gerimpeld,
„ en evenwel, zo men ’er flegts even aan-
„ raakt, klinkende als o f het Parkement wa-
,, re. Als men zulks onderzoekt in een Infekt,
, , gelyk het myne was, dat men lang in Vogt
» (*) bewaard hadt; ziet men , dat het de
39 ei-
( * ) Ea,s de F Eau de Vie tien ciargéc de Sucre heeft R. E-
iB s u iK , dien ik hier by verkorting volg.
„ eigeofchap van dit Vlies z y , altoos ttyf te V.
i z y o , fchoon vogtig; alzo h et, terwyl alle ^
andere Vliezen week en buigzaam waren, Hoofs.
” nog Veerkragtig genoeg was, tot het geeven STUK'
„ van Geluid” .
Het gene hy verder omtrent de manier,
Dp welke dit Geluid door middel van de ge-
dagte Spieren , en derzelver Peezen, die in
het onderfte van den Trommel ingeplant z y n ,
voortgebragt wordt, te berde brengt, is inderdaad
zeer fraay, doch tevens wat duider
zonder opheldering door Afbeeldingen. H e tz y
ons genoeg, te *begrypen, dat het Geluid, t
welk deeze Trommel met zyn gefronfelde Oppervlakte
maakt, zo ik my verbeelde, eeni-
germaate met dat van Klatergoud, t welk
op de minde aanraaking kraakt, te vergelyken
is. ,
De Ouden hebben gewild, dat de kleine Ci- verfchit
• • i j dier W erlcgalen
zulke goede Zingers met waren als de tuigen in de
groote; ja fommigen hielden die byna voorkleme*
dom. De Heer P o n t e d e r a beweerde,
in tegendeel, dat deeze, naar evenredigheid
van haar L y f , wel zo derk zingen als] de an-
deren. R k a u m o r z e g t, dat zy de Trommels
zeer groot hebben, maar dat derzelver■
Klank niet zo fraay gemoduleerd fchynt te
moeten z y n , als in de anderen. Ik heb,
„ zegt hy , de zelfde fchikking der Werktui-
„ gen van ’ t Geluid gevonden in Cigalen van
„ :middelbaare grootte, op welken het Geel
I, deel. X.' Stuk. tt de