Vi
A fdeel.
XXXVI.
H oofdstuk.
Coxchmiljt,
aartig zyn, geneeft, en derhalve ook in dé
Peft en Blutskoortfen van goed gebruik zou
zyn (*). Anderen beveelen de uitwendige oplegging
van de Conchenilje, met Azyn gewree-
ven, Pleifterswyze aan, op Wonden, en oor-
deelen haar dienftig om de Tanden tezuiverem
De voornaamfte Geneeskundigen houden het,
in gelyken Graad omtrent als de Milkpedes,
voor een Water afdryvend Middel, tot welk
einde de Tinétuur daar van gemaakt met Rin-
fchen Wyn, volgens het voorfehrift van Hs
Büïzen ( f ) , niet te veragten is. Het wordt
tegen den Steen in de Blaas, als ook in de Op-
ftopping van ’t Wateren, en dergelyke Gebreken
der Waterwegen, aangepreezen (§).
Dus hebben wy gezien , dat de Conchenilje
weezentlyk een Infekt, en niet maar een gedeelte
of het L y f van een Diertje is , dat zyne
Vleugelen of Dekfchilden verloayen heeft 5
waar voor fommigen dezelve, op % gezag van
L e e u w e n h o e k , gehouden hebben ; waa-
nende dat zy het L y f van een Lievenheers
Haantje was. Het eenigfte dat ons nog, in
de Hiftorie derzelve, duifter'overblyft, is, o f
dit Infekt Eytjes legge, dan leevendige Jongen
werpe. Dit laatfle oordeelde R e a u m u r
fchier
( * ) G f. o f i e . Mat. Meiica. Paris 174 1, TOM. II. p»
7 93*
(f) Praktyk der Medicynen. bladz. 142.
(5) LANG; O feu Omni Part, HÜ p. 444,
fchier onbetwiftelyk beveiligd, doordien hy in
geweekte Greintjes van deeze Verwltof, de-
zelven openende, Lighaampjes meende gezien
te hebben, die Pootjes hadden. Maar; zou
het niet kunnen zyn, dat deeze Infekten, even
als de Plantluizen, op het end van den Zomer
Eytjes voortbrengen en levendige Jongen op
andere tyden van het Jaar? My dunkt, daar
van, zou even de zelfde reden kunnen plaats
hebben.
De Waarneemïngen van den Heer L e d e r ,
mu l l e r met het Mikroskoop ( * ) , maaken
het niet onwaarfchynlyk, dat de zogenaamde
Gom Lak, die men tot dus verre gehouden
heeft voor een Stoffe, welke door een Soort
van Vliegende Mieren ingezameld en aan de
Takjes van Boomen gehegt werd, ook niet dan
dergelyke Diertjes zy. Immers hy heeft be.
vonden 1 dat de gene , die men op Stokjes
noemt, ten grootften deele een Wafchagtige
Stof is , welke geen Kleur geeft, doch waar
in hoogroode Greintjes, als Infekten, vervat
zyn, op een regelmaatige wyze in Neften, als
van Wefpen, geplaatft en gerangeerd. Is het
dan niet veel waarfchynlyker, dat deeze Diertjes
alleen maar van de Conchenilje verfehil-
len, gelyk de Gezellige Rupfen van de Een-'
zaame: te meer daar zy een dergelyke Kleur
geeven als die , en mooglyk vervolgen de
Mie-
(* ) Amufemm Mhrtictpique, Neurenburg 17*4,
ï. De e l . x . stuk. K k. 5
V .
A fdeel.
XXXVI.
Hoofdstuk
Concheniljeè
De Gom
Lak beftaat
ook uit
Infekten.