A f d e e l .
XXXIV.
H oofd*
STUK.
Vetfcheide
denkbeelden
daar om.
treur.
komen waren, het L y f drukkende, byna altoos
leevende Jongeu o f Eijeren daar uit zag
voortkomen; de eerften ahyd met het agterfte
voor. Verfcheide Weeken lang hieldt de Moêr
alg dagelyks bézig met het Voortbrengen van
JoDgen, en men befloot dus bovendien , dat
gemelde Eijeren allengs in ’t Lighaam uitkwamen
, en dan de Jongen werden uitgeworpen,
zonder eenige PaariDg.
Dit is het denkbeeld geweeft van L e e u w
e n h o e k , C e s t o n i , V a l l i s n i e r i ,
en andere Natuurkundigen of Onderzoekers van
de voorgaande Eeuw. De Heer d e l a H i r e ,
in tegendeel, gaf in ’t voorfl van deeze Eeuw
een Vertoog u it, waar in hy op een floutmoe-
digen trant, de Natuur als dwingen willende
naar zyne denkbeelden, een overeenkom!!: ftelde
die niet te vinden is. Dewyl men , onder de
Plantluizen, van ouds reeds eenigen hadt waargenomen
, die gevleugeld waren; zo verbeeldde
hy zig, dat dezelven tot dien trap van volmaaktheid
moeiten komen, om haar Gellagt te
vermenigvuldigen, dat zy alsdan paarden en
Eijeren leiden , waar uit de ongevleugelde
voortkwamen, op dergelyke manier als met de
Springhaanen en Wantfen plaats heeft. Maar
deeze Voortteeling heeft zig zo min naar zyne
Denkbeelden willen fchikken, als de Hemelloop
naar de Vereffeningen, door hem daar in
gemaakt.
Deeze Heer ftelde, dan, dat de Plantluizen
Ei-
Eijerleggende Dieren waren; doch anderen,. EU
g e ly k F i t i s cH , die duidelyk hadden gezien, X X X I V ,
dat zy leevende Jongen wierpen , hielden de Hoofd-
Gewiekte Plantluizen, welke men by Zomer
vindt, voor de Mannetjes van deeze Infek-
ten (*). Een Gevoelen, inderdaad, waarfchyD-
lyker dan dat der Ouden, die haar uit de Daauw
deeden fpruiten, o f d a t v a n G o e d a a r t , die
haaren oorfprong toefchreef aan zeker vloeibaar
Sap, het welk de Mieren zouden afleggen
op de Planten; waar toe h y , zekerlyk,
aanleiding daar uit gekreegen hadt, dat menze
derzelver Koeijen noemt, en die Honigdaauw
wordt door deeze Infekten z e lf, van agteren,
uitgeworpen ( f ) .
De onzekerheid, waar in men door alle die
verfchillende denkbeelden gebragt wordt, hadt
den Heer R e a u m u r eeneProefneeming doen
voorftellen, die door hem, vier of v y f maaien
, zonder een gewenfchten uitflag, in ’t werk
gefield werdt. Dit was, naamelyk een Plant,
luis te neemen, zo als die uit het L y f van de
Moêr gekomen was, en dezelve zodanig op te
voeden, dat zy geen gemeenfchap hebben kon
met eenige andere Plantluis. ” Indien het In-
,, fekt, dus in eenzaamheid opgebragt, even-
„ wel
(*) Atita Bentin. , five Rijt.. & Mem. dePAcad. Royale dt
Vertin. T o M. II. Mem. X*
(■ f) Excernunt rorem melleum h* Formicaium yzccx.
L i n n . Syji. Nat. X. pag. +J2.
I. DF.F.L, X. STUK, B b 2