V. een zonderling aanzien geeven. Wanneer dee»
A fdeel. ze popjes aan de Verandering toe zyn , bly ven
H oofd- zy onbeweeglyk onder eenige Bladen, daar zy
stuk. z jg aan hechten: alsdan fplyt haar Huid op den
Kop en het Borftftuk, en het volmaakte Infekt
komt ’er Gevleugeld uit te voorfchyn, laatende
op het Blad de afgeworpen Huid; hoedanigen
’er dikwils veelen aan de onderkant der Vyge-
Bladeren te vinden zyn.
Eio-enfciia - De algemeene Eigenfcbap van de Bladzui-
pen. ^ gertjes is dan , dat zy Vliegen en * Springen
kunnen: doch dit.laatfte doen zy , ten minfte
wanneer menze vangen wil , liever dan het eer»
fte. Voorts komen z y , met de Planttuizen,
wel degelyk daar in overeen, dat zy het Sap
uit de Bladen of tedere topjes zuigen; gelyk
fommigen een Suikeragtige witte f t o f , naar
Manna gelykende, van agteren uitwerpen, die
men zelfs kan verzamelen. De meeften zyn
Wollig of met Dons bekleed, en dit doet ’er
fomtyds den naam aan geeven vanBlad-Motten}
gelyk dit in de Afbeeldingen ('Jig. p e n n , )
blykbaar is.
Sotcn Het gene, verder, de byzondere Eigen-
Q ' fchappen van deeze Infekten betreft, zal bly-
ken uit de befchryving der Soorten, welken
LiNNiEUS ’er veertien heeft, die h y , even
als in ’t voorgaande Geflage, alleenlyk door
de Gewaflen, waar op zy voortkomen, onder»
fcheidt. Men vindc ’er eenigen onder, wel»
ken de Heer R e a ü m ü r onder den naam van
Fauxm
Faux * Pucerons, dat is valfche , onechte o f V.
Baftaard-Plantluizen, befchreeven en- afgebeeld ^
heeft. H oofdstuk.
( 1 ) Bladzuigertje mnHaairagtig wild Gras. 1.
Chermts
Op zekere Soort van Gras, met zeer fmallé van*ha *
en als Haairagtige Bladeren, het welk in Bo s-Gras*
fchen en Wilderniffen o f op Steenagtige plaat-
fen groeit, door de buigzaamheid van zyne
Steelen kenbaar zynde ( * ) , onthoudt zig een
Bladzuigertje, dat de grootte heeft en geftalte
van een kleine Cicade. De Sprieten van het-
zelve zyn witagtig met zwarte tippen, en het
Agterlyf heeft de randen der Ringen wit,gelyk
ook de Pooten, die tot Springen niet bekwaam
zyn ,* zo dat dit een uitzondering in den alge-
meenen Regel maakt. De Kop is zeer ftomp ,
en?, zo wel als ’t Borftftuk, graauw,met witte
Streepjes: de Wieken zyn Waterig, bruin geaderd.
Het fchynt my toe , dat, in veele opzigten,der steanen,
met deeze Soort overeenkom ftig is dat Beeftje,
het welk G e o f v r o y noemt de Pfylla der
Steenen ( t) . Dit hadt de langte van omtrent
een tiende Duims, en was helder bruin, met
eenige zwarte flippen] op de Wieken , die
door-
(1) Chermes Airs flexuofs. Syß. Nat. X. Gen. 200. Chermes
Craminis Faun. Sutc. 693.
Gramen nemorofum panicnlis albis , Capillaceo folio.
C. B. Fin. Aira flexuofa. L IN N.
( t ) La Pfylle des Pierres. Hiß. Jts Inf. &c, p. 4.3:.
1. Beel X. Stu k. E e 4