V* die hy daar van geeft (*). Bovendien is het
XXXVtT woor^ jKarmyn en Karmozyn, baarblykelyk van
H oofd- Kermes, het welk in 't Arabifch een Wormpje
stuk. betejfeutafkomftig.
Kermes o f t, _ „
scharlaken- B e l l o n i u s of B e l o n , die nu omtrent
twee Eeuwen geleden leefde, verhaalt, in zv .
Z y was aan 7 J
de Ouden ne Byzonderheden ( f ) omftandig, hoe de lnza-
weleend ^
meling van de Verwbefie gefchiedde op ’t Eiland
Candie, oudtys Creta genaamd, in deMid-
dellandfcheZee. Men vondt dezelve, ze gth y ,
op een klein Boompje, een foort van Groen»
E ik , die Eikels draagt, en fteekende Bladen
heeft, als die van de Huift; de Herders Jongens
en Meisjes gebruikten, om dezelve in te
zamelen, een klein Vorkje o f Gaffeltje, waar-
fchynlyk een Mikje van een Boomtak, dat zy
in de flinker Hand hielden, om de Takken o-
ver zyde te buigen, tervvyl zy de kleine Takjes
met de regterhand affneeden, om’er verder
de Befiën, die de Tros o f Scapus, daarPLi-
N iu s van fpreekt, uitmaakeD, af te plukken.
Hy noemt dezelven kleine Blaasjes o f Uitwerp-
felen van den Boom, die hy te vooren Schar-
lakemGrein geheten hadt, waar van het Inkomen
zeer groot was op dat Eiland (§).
Geen
(* ) Omnes tarnen has ejus dotes Uex fola provocat Cocco.
Granum h o e ,—— , ceu fcapus fruticis parvx. Aquïfvliet
Ilicis. Libr. XVI. Cap. 8.
Obfervatitns des Singularitês. Libr. I. Cap. 19.
(ö) Le Revenu de la Graine d’Ecarlate, nominee Cecca'S
Baphka, eft taoulc grand en Crete; &c,
Geen eigentlyk Licht was ’e r , wegens den V.
oorfprong van de Kermes, voor het begin van XXXVI.'
de tegenwoordige Eeuw. Het blykt wel, dat H oofd.
de Hiftorie, daar van, aan eenen Bifïchop van STUK*
Senez (*) reeds vroeger is bekend geweeft; scharlaken,-
doch men hadt dien aangaande zo weiqig z e -Beie"
° y Haar Oorkerheid
, dat de Graaf M a r s i g l i deeze Be- fprong dia*,
fien, die onmooglyk de Vrugt van den Boomter‘
konden z y n , nog hieldt voor Uitwaflen, welke
op dergclyke manier als de Galnooten der Eiken
voortgebragt werden. In zyne Verhandeling,
die hy inden jaare 1711 opdroeg aan den
Heer V a l l i s n i e r r , wordt door hem beweerd,
dat een Infekt zyne Eitjes legt in een
Spleetje, door hetzelve gemaakt inde Kermes-
boomen, en dat deeze Eitjes, inde Herfft gelegd
zynde, den geheelen Winter overblyven,
om in ’t Voorjaar te groeijen, als wanneer de
Gall, daar zy in vervat waren, ook groeide,
door het Sap van den Boom, en dus het Schar-
laken-Grein wierdt; welks vorming door hem
by die van de Blaazen der Olme- o f Ypeboo-
men, welke de Plantluizen veroorzaaken als
gezegd is f , vergeleeken wordt. f Black.
Kort daarna, evenwel, in ’t jaar 1714 naa-
melyk, fchreef de Heer C e s t o n i reeds een
Brief, van Livorno, aan den Heer V a l l i s -
HiERi ; waarin hy vooreerft beweert, dat de
Gali-
(*) PlERRE DE QUIQUERAN DE BEAUJEt^
Zie Rcaum. Mem. IV, I. p. 70,
1. De el . X. Stuk, G g 3