V,
A fdesl.
XXXEl.
H oofdstuk.
dikke, Stompjes, die voorby den Kop uicflee-
ken, en breede, platte Sprieten onderfchraa»
gen, met een krom Haakje, gelyk de Pootcn
der. Krabben hebben, aan ’c end. Het Schildje
js groot en bruin. De Dekfchilden , die breed
zyn, leggen kruislings over elkander, en bedekken,
byna het geheele Agterlyf, dat, in de
W y fje s , met twee Stekels aan het end gewapend
is , zo. lang als drie vierden .van het Lyf.
De Heer G k o f f j o y maakt, in deeze be-
fchryying , geen gewag van de hoogroodc
Kleur van ’t Agterlyf, aan de bovenkant, door
ivelke deeze Diertjes, als d^ Vleugelen uitge-
fpreid zyn, dermaate uitmunten. Mooglyk zal
h y ze , op deeze manier opgezet, niet gezien
hebben. Doktor S c o p o u , immers, maakt
daar wel degelykgewag van, en meent, bovendien
, nog rust het Mikroskoop kleine Haairt-
je s , op een Knobbeltje by de Oogen, te hebben
ontdekt, daar hy den naam aan geeft van Sprie-
ten. Dan was de reden opgeruimd, om welke
GEOFFROy meeot, dat de Voorpooten, die
zig als ’Nypers vertoonen, voor geen Pooten
te houden zyn ; zeggende; ” Waar zouden
, , dan. de Sprieten zyn van dit Infekt ? Zou de
„ Water-Scorpioen de eenigftè zyn , waar aan
„ dit zo wezentlyke Lighaamsdeel van alle
, , Infekten ontbrake” ?
De Heer S w am m e r u a m ook , door wien
deeze Waterdiertjes zeer naauwkeurig waargenomen
zyn , getuigt dat het bovenfte van het
Ag-
Agterlyf van een hoogroode Kleur als Menie is,
en met veele Haairtjes bezet, het welk een
fraaije Vertooning maakt. Voorts is het L y f ,
in zyn geheel, by uitftek plat, gelyk wy dit in
de onzen ook bevinden. Zyn Ed; voDdt zeer
opmerkelyk, dat de Water - Scorpioenen fora-
tyds bezet zyq met menigvuldige Neeten van
allerlei grootte, in welken hy een rond Diertje
yondt, roodagtig van . K leu r , ichynende een
foort van Luisjes te zyn ( * ) . Vervolgens
werdén, door Ontleeding, ook deEijeren van
deeze Infekten door hem ontdekt, die van
boven zekere puntjes hadden, welke hun naar
’t Zaad van den Gezegenden Diftel deeden
gelyken. Zeer aartig waren die vervat in de
Eijerbuizen van het Wyfje , welke, zo wel als
de TeeldeeleD der Mannetjes, door hem zeer
koeftig zyn ontleed en in Plaat gebragt ( f ) .
Deeze Autheur ze gt, dat alle de vier Pooten,
aan de tippen, met twee Nageltjes gewapend
z y n : G r o n o v i u s noemtze, randt lan gt iot
Zwemmen gefebikt en weerloos. Ik weet niet,
waar in die gefchiktheid tot Zwemmen beftaan
zou, en de Klaauwtjes vertoonen zig duidelyk.
Zyn Ed. fpreekt ook van de roode Kleur van
’t Agterlyf niet, en maakt gewag van de Borstels
(*) Zie F r i s c h . In f. v u . T h. Cap. 17. Van de Luizen
op. de Water-Wanclen.
( t ) S y l/ tl der N t t u u r . f l. III. F ig . 6 , 7..'
I. Deex.. X. Stuk. V 5
V.
A fdeel
XXXII.
Hoofd.
STUK.