V.
A fdeel.
XXXIV.
B oofd*
STOIC.
Nieitw-
Dcnkbeeld,
heid o f onmooglykheid der inwendige Bevrug-
ting: alzo het bekend is , dat de Slakken en
Wormen evenwel paaren, niettegenftaande ieder
de Teeldeelen heeft van beide Sexen. ’t
Is zeker, dat zulks geen tegenftrydigheid fcheen
in te fluiteD, en dat die Weg veel eenvoudiger
zou geweeft zyn , en oogfchynlyk dienftiger tot
vermenigvuldiging der Dieren.«; Evenwel vondc
men verfcheide Geleerden , die, ten uiterfte
vreemd van Onderltellingen te maaken, hoe
vaft de Grond ook fcheen ; een ander Denkbeeld
opperden, ’t welk de oploffing van die
Verfchynzel nader overeenbragt met de bekende
Natuurwetten.
„ Zy dagtcn, ( ’c zyn de Woorden van Reau-
„ m ü r ,) dat ’er milTchieil een Paaring plaats
j, had onder de Plantluizen, en veel kragtiger
, o f van meer vermogen dan die der andere
„ Dieren, als dienen kunnende voor verfcheide
,, Geflagten: dat deeze Paaringen uoodig wa-
,, ren, maar dat zy niet behoefden herhaald te
„ worden, dan na eenige Generatiën: dat de
, , Werking, die de Moer bevrugt hadt, het
,, Kind ook had bevrugt, het welke zy moeft
„ voortbrengen, en dat hetzelve dus, fchoon
„ na zyn Geboorte geen gemeenfchap gehad
, , hebbende met eenig ander van zyn Soort,
,, niettemin, na dat het de Volwaffenheid hadt
„ bereikt, in Haat was tot het voortbrengen
„ van Plantluizen, die miflchien na ééne en-
,, k e le , o f na een reeks van Generatiën, [zon-
„ der
„ der een nieuwe Bevrugting] onbekwaam zou-
„ den zyn tot verdere vermenigvuldiging van XXXIV#
J haar Geflagt. Om kort te gaan; zy Helden, Hoofd.
' dat de Paaring der Plantluizen mooglyk Tüï*
„ van kragt zou zyn tot Bevrugting voor een
„ bepaald getal van Generatiën, en niet ver-
„ der” (*)•
Dit Denkbeeld, dat men met regt een Her-persdag
fenfchim mogt noemen, veel vreemder danc°0*tLyoN.
’e r , met reden, duizenden verworpen zyn , i sN£T*
egter thans in 't algemeen aangenomen ( t ) ;
nu het gelukkig Geval,de Patroon der Natuur-
ouderzoekeren , hun heeft doen zien, dat er
weezentlyk Mannetjes onder de Plantluizen z yn :
dat ’e r , onder dezelven ,een Paaring, en buiten
twyfel ook eene Bevrugting plaats heeft. De
Eer van deeze Ontdekking was voor den Heer
L ï o n n e t bewaard, die onder ’t waarneemen
van een reeks van dergelyke Generatiën o f
Maagdelyke Voortteelingen der Plantluizen van
den Wilgeboom, (van een klein Soort,) om dc
agt o f tien Dagen voorvallende, eindelyk het
geluk hadt van in de genen, die hy by elkander
op een Takje voedde, de Paaring, en by
gevolg Mannetjes, of van verfchillende Sexen
te
' (*) Mem. fur les inf, T om. VI. Tart. 2. p. 373. Ed. dc
I73.8 , in Oftavo.
A copnla Farentutn foecundas nafci Filias , Neptes,
Pioneptes, Abneptes, allercrant Entomologi, L 1 N n. Syflm
Nat. x. pag. 4.J2.
I. d e e l . X. Stuk.