V. Luis , doch plat zyude, met het L y f rondom
» . gehaaird. Het bruine vliegend Schepzeltje,
Hoofd* daar uit voortkomende, heeft de Zyden en Poosjpk*
ten witagtïg 9 de Staart opwaards omgeboo-
gen, de Sprieten zwart en van onderen w it,
d.e Oogen geelagtig. O f de Geftalte eeniger-
maate%zweeme naarde Afbeeldingen, die uit
R k a u m ü r aangehaald zyn, is my onbekend,
vu. (7) Bladzuigertje van den Eerkebooin.
Betula.
keboom.Ber Dit Infekt, dat vol is met een groenagtig
Sap, tot Schilderen bekwaam, heeft het L y f
roodagtig, met een breede zwarte dwars ftreep
op ieder R ing: de Borft als ook den Kop bleek;
de Sprieten Borftelagtig, de Staart fpits en de
Wieken helder als van Glas.
vin, (8) Bladzuigertje van den Eizeboom.
Alnl*
Ieboom.El* Omftandig worden deeze Blad.Motten, die
ri. Lxxxii. in ’t Voorjaar de Takken der Elzeboomen met
's' 9’ haare Wolligheid als geheel omkleeden, van
onzen Autheur befchreeven. Het Masker heeft
de grootte van een Luis, het L y f platagtig,
groen gevlakt, van agteren Romp en opgeligt,
aan ’t end zwart: de Sprieten zyn w i t : op ’t
L y f vertoonen zig de Stompjes der Dekfchil*
den
(7) Chermes Betuis albs. Faun. Suec. 697.
($) Chermes Betuls Alni. Faun.Suec. 698. K a l m . It.lT.
p. i j s . Vermis fu&oriixs Alni. FRISCH Inf, VIII. ,-T, 13.
R e a u m . htf, III. T. z(. f, 1, 2, 3.
den. De Staart beftaat uit zeer lange witag-
tige Vezelen, die de gemelde Wolligheid maa-
ken, en de Oogen zyn rood. Ook wordt men
dikwils, in de gezegde Wolligheid , een druppeltje
V ogt, dat uit de Staart geloopen is , gewaar.
In Fig, 0 zyn deeze Infekten, in na*
tuurlyke grootte, aan éen Elzen-Takje én des-
zelfs Blad zittende, afgebeeld.
Het vliegend Infekt, daar dit Masker in verandert
, is wit en fpits van L y f , met de Oogen
op zyde, uitpuilende: de Staart gevorkt, waar
boven een dun uicfteekzel; de Sprieten bont.
De Bek is, onder aan het L y f , tuilchen ’teer-
fte en tweede paar Pooten geplaatft. Plet heeft
vier Wieken die wit zyn , met bruine Aderen.
Het fpringt.
Met dit Bladzuigertje heeft dat der Beuke-
boomen veel overeenkomfl:, het welke door
den Heer R e a d m ü r als de laDgfte Wolligheid
hebbende, afgebeeld en befchreeven wordt.
De eerftemaal, dathy hetzelve waarnam, meende
hy Dons te zien van Zwaanen o f Ganzen,
hetwelk zig by toeval aan de Bladen van die
Boomen gehecht had: maar, hetzelve nader
befchouwende, bevondt hy het famengefteld
te zyn uit zeer fyne-Draadjes, voortkomende
van het L y f (zegt hy) van een Plantluis, die
daar door geheel voor het Gezigt verborgen is.
Men vindt zelfs, dikwils, deeze Draaden aan
de afgelegde Huid zitten, en onder ’t loopen
vallen ’er veele af. Ook zyn z y , aan alle Plantf
, d e e l . X. Stuk. Lm*
V.
A fdeel.
XXXV.
Hoofdstuk.
Fagï.
der Beuk®.