V.
AFDEEL^
XXVlU.
Hoofdstu
k .
De Spring-haanen waren
denjoo-
dea tot Spyze
toege.
liaan.
* Zie
Bladz. 206.
was Tegelrood o f bleekbruin, een handbreed
lang (_*). Dit is ten minfte ook de groottè
van de gedagte van R o e s e l en F r i s c h ;
volgens de Afbeeldingen, die zy daar van ge.
geven hebben. Het L y f ; naamelyk , heeft
by hun de langte en dikte van een Vinger, de
Wieken breiden zig ter breedte van een Span
uit. De Sprieten zyn Draadagtig en kort;
de Schenkels der Agterpooten, alleeü , met ee-
ne ry van doornagtige Stekeltjes gewapend:
het gehèele L y f ; de Kóp en ’t Borftftuk, zyn
ongedoornd.
'
By gelegenheid der befchryving van deeze
groote foort van Springhaanen, fpreekt R o e s
e l zeer omftaDdig over het Vers van het der-i
de Boek van Mofes * , waar uit blykt, dat deeze
Infekten aan de Israëlieten tot Spyze zyó
toegeftaan geweeft. Het flot van zyne Rede-
üeering i s , dat door de vier Hebreeuwfehe
woorden , die men gemeenlyk houdt vóór ver*
fchillende benaamingen van Springhaanen, Vd-
gelen te verdaan Zyri; gelyk Hoenders, benevens
allerley tamme en wilde Ganzen eó
Eenden, Duiven, en dergelyken. Doch ongelukkig
is de Man geweeft , in dit geval.
Hy begrypt niet, dat de zwaarigheid, van vier
Voeten te hebben en met twee te fpringen;
dus ongelyk grooter is , dan wanneer men ’er
In-
(*) Animal palmam transverfam longutn , teftaceum. A ‘
mxn. Acad. V O JU ft p, jo i.
Infekten door verftaat, die zes Pooten hebben,
en dikwils maar op vier derzelven ruften,
en weezentlyk met twee Ipringen; gelyk dit
van de Springhaanen iedereen bekend is (*).
Het woord Arbeh, zynde het eerfte van de
vier, kan, bovendien, onmooglyk iets anders
dan zodanige Infekten betekenen; ten ware
men twyfelen wilde, ó f de Plaag der Springhaanen
, in E g yp te , ook in een overftroomïng
van Hoenders, Eenden, Duiven o f dergelyke
Vogelen, beftaan had: wan t daar wordt het zelf.
de woord gebruikt ( f ) .
W y zullen dan ook vaftftëllen ; dat Jo-
h a n n e s de Dooper Springhaanen tot zyne
Spyze gebruikt heeft, en , hoe walgelyk de-
zelven aan R o e s e l voorkomen mogten, is
h e t, volgens het Berigt van geloofwaardige
Reizigers, onder de hedendaagfchen, zeker,
dat zy in verfcheide deelen van Afrika gegeten
worden. De Arabieren eeten SpriDgbaanen *
vol-
( * ) Zeer duidelyk is 5 teri dien tfpzigté , de Vértaaling
welke de Vulgat» heeft van deezen Text. Quicquid autem
ambulat quidem fuper pedes quituor, fed longiera habet retr0
erura per qua. gradit fuper terram , c ome der e debet is, ut ejl
Bruchus in genere fuo , et Atthacus, atque Ophtomachus, aU
que Locufta, fingula juxta genus fuam.
(tl Exod. X. v. 4. Ziet zoo zal ik morgen Springhaanen
[Arbeh'] in uwe iandpale brengen. En v. 13. ‘t Gefchiedde
dès morgens, dat de Oofle Wind de Springhaanen [ArbehJ
oporagt. Dus ziet mén hoe dwaaslyk hy de fterke vermenig-’
vuidiging, welke dat Woord betekent, op de gemelde Va.
gelen toepaft. Uitgave. XI. Th. © m iM e U f c f t #
reftïiett tinö ^pïïen. P. +0. ^ J
V.
A fdeel.
XXV111.
Hoofdstuk.