V,
A fdeel.
XXXIV.
H oofdstuk.
•ITT;
Pajlinacx.
van dePink-
ficraakelcn.j
Sambuci•
der Vlier-
feoomen.
toe dertig Jongen toe inhielden. De kleine
Blaasjes waren van alle kanten digt, niét- open
gelyk die der Aalbeffe-Bladen. Dit is eene by-
zonderheid, miffehien afhangende van den aart
van k Sap o f van de zelfftandigheid der Bladen
: dewyl het onbetwiftelyk fchynt te zyn ,
dat de eene zo wel als de andere, door eene
uitzwelling van het Blad op de plaats, die van
de Plantluis gedoken is, worden voortgebragt.
(3) Plantluis van de Pinkjlermkelen.
In Sweeden heeft men, op de Bladen van
deeze Plant, een Soort van Plantluizen gevonden,
die het L y f groen heeft, den Kop,
do Sprieten, de buk van ’t Borftftuk eb d e
enden der Pooten zwart; de Wieken wit; en
aanhangzelcjes, die beweeglyk zyn ,aan de zy-
den van den Buik.
(4) Plantluis van de zwarte Vlier.
Het is zeer gemeen, de joDge Scheuten van
onze gewoone Vlierboomen, en zelfs de Steeltjes
der Bladen bekleed te zien met een geheel
overtrekzel van Plantluizen, die donker blaauw
o f zwartagtig zyn van Kleur. Deeze hebben
een geheel andere Leevensmanier dan die der
01-
( i ) Aphis Paftinac* fativs. Faun. Sue:. 706.
(4.) Aphis Sambuci Jaigra:. Faun. Sie:. 707. Cimex exiguus
cjcfius. L i s t . Loq. 391. Br i s c h . /«ƒ. XI. p. 14. T. 18.
Olmen; zy onthouden z ig , naamelyk, in de o- V.
pen Lugt, en zyn daarom ook meer Toevallen x x x IvT
onderhevig. Dik wils vindt men op de kleine- Hoopd-
re , die tegen de Balt aan zitten ; eenige groo- STÜK*
teren; doch allen houden zy zig byna geheel
ftil, terwyl zy met haare Snuitjes het Sap uit
de Steelen of Takjes zuigen.
F r i s c i i heeft wel te regt opgeraefkt, dat
men deeze Soort van Plantluizen ook op de
Kerfeboomen, de Zuuring en andere Kruiden ,
zelfs op de Alft ontmoet; hoewel de Kleur een
weinig verfchillende is.' Z y moeten zig dan
mar allerley Soort van Sappen fchikken kunnen:
laf, zuur en bitter, alles moet van haar
Smaak zyn. Ik twyfel uit de Levensmanier ,
Geftalte en Kleur, niet, o f het zyn ook der*
gelyke, met welke zo dikwils de toppen van
de Stengen der Boeren-Boonendermaate bezet
raaken , dat men die deswegen genoodzaakt is
te toppen.
(5) Plantluis van de Patich-Planten. v.
Ruimcls.
Op die Soort van wilde Water-Patich, wel- Jc™ dePa"
ke de fcherpe f genoemd wordt, van wegen de \ Lapathum
puntigheid der Bladen , onthoudt zig een Plant- acutum
luis, welke het L y f Koperig zwart, de Sprieten
zwart, o f wit met zwarte tippen heeft;
de Pooten witagtig met zwarte Knietjes; aan
't Staart*end fpitfe Hoorntjes.
m
(5) Aphis Rumicis Lapathi, Faun. Sutt. .70*,
S. C eel X. Stu k.