V.
A fdeel.
XXII.
H oofdstuk.
Pl.LXXVIII,
f e . 4.
agtercn, in de W y fje s , zo Wormagtig i s , en
dat hy in de Mey-Maand voor den dag komt,
Majen-Wum, dat is Mey-Worm. De Frau-
fchen tytelen hem ook wel Scarabée onSlueux,
dat is Smeerige o f Vette T o r , wegens de Olie-
agtige Smeerigheid van zyn L y f , en de En-
gelfchen geeven ’er den naam van Oyl>Beetles
dat isOlie-Tor, om de zelfde reden, aan.
Sommigen verhaalen , dat dit Infekt van
dikte als een Vinger en van langte als de Pink
van een Menfch z y ; doch zo groot ziet menzo
zelden. De langte is ongevaar een Duim, en
de breedte een half Duim op ’t hoogfte.
Het heeft den Kop naar dien van een Vlieg
gelykende , groot en nederwaards geboogen;
het Borftftuk is fmal, rondagtig en niet gezoomd,
waar aan twee Dekfchilden zitten, die
buigzaam zyn, als Leer. De Kop, het Borftftuk
en de Dekfchilden, die maar een gedeelte
van het Agterlyf bedekken, zyn altemaal
Sagrynagtig gepointileerd , doch de Ringen van
het L y f zyn met een gladder Huid gedekt.
Voorts kan men van de Geftalte beft uit de
Afbeelding oordeelen, die naar een Mannetje
is gemaakt. De Wyfjes hebben het Agterlyf
veel verder uitfteekende, en vertoonenzig, als
half Worm, half Vlieg. De Kleur valt doorgaans
in ’t Violette o f is glimmend blaauw-
agtig , inzonderheid onder aan ’t L y f ; doch
die van den Kop, het Borftftuk en de Dekfchilden,
dof zwart.
M e n
Men vindt de Mey-Wormen op vlakke Vel- v.
den en Heuvels, aan de zyde die naar de Zon
le g t , in de Maand Mey. Hun Voedzel be- H oofd-
ftaat in veelerley Groente en Kruiden, inzon- STUK*
derheid die fcherp v^t Sap zyn. Z y hebben
een Reuk, zweemende naar dien van Violen.
In Holland zyn zy zeldzaam, doch vry gemeen
in Gelderland, het Sticht van Utrecht,
en daar omftreeks. In de Paaring haakt zig het
Mannetje, met zyne kromme Sprieten, aan
die van ’t W y fje , en blyft ’er lang aan zitten
, wordende van ’t zelve voortgedragen.
Om de Eijeren te leggen, begraaft het W y fje
zig ongevaar een Duim diep in de Aarde,
en komt dan weder te voorfchyn, leevende nog
eenige Dagen; doch' een koude Nagt doetze
fterven. De Jongen komen nog in Juny van ’t
zelfdeJaar uit: zyzyn roodagtig geel, hebbende
een laDg Agterlyf, en onder het voorfte
van het Lyf , dat uit drie Ringen beftaat, zes
Pooten. Na eene-herhaaling van Huidverwis-
felingen, in de laatfte van welken z y eerft de
Dekfchilden krygen , die hun als gevleugeld
vertoonen; hoewel zy het niet zyn: blyven zy
den Winter over in Kleyige Aarde, daar de
Nattigheid en Vorft niet by kan komen, tot
in de Mey-Maand van ’t volgende Jaar; zegt
F R IS C H.
Indien men dit Infekt maar effen aanraakt, Gebruik,
geeft het een Smeerig V o g t, van geelagtige
Kleur , naar Olie gelykende , uit de Ge-
I. Deel. X. Stuk. E 4 wrig