V.
A fdeel.
XXXVII,
H oofd*
STUK.
Seoiteu,
I.
Pkyfapus,
Zwarte.
z y het end der Pooten Blaasagtig hebben $
het welk ’er my den gemelden naam aan doet
geeven (*}.
Vier Soorten heeft L i n n j e u s van deeze
Infekten, die den Rang der Halffchildigen by
zyn Ed. bcfluiten, aangetekend; als volgt.
( i ) Blaazenpoot' met het L y f zwart, en de
Dekfchilden blaauwagtig groen.
De Heer d e G e e r heeft deeze Soort van
Pbyfapus, allereerft, in de Stokhplmfe Verhandelingen
op ’t jaar 1744, befchreeven en doen
afbeelden. Dezelve onthoudt zig in de Bloemen
, inzonderheid in de geele, die uit veele
kleine Bloemetjes, ftraalswyze , faraengefteld
zyn : als die der Kamillen , Chryfanthen en
dergelyken. Mooglyk zyn het ook deeze,
zegt LiNNiEUs thans (* ) , die de Bloemen
der kleine gehoornde Klaveren, geflooten zyn.
de, doen opzwellen, en de Aairen van de Rog
dikwils misdraagen. Zyn Ed. befchryft de
Geftalte aldus.
Het L y f is liniaal en zwart: de Sprieten
zyn regt, Draadvormig, zwart, kort, en beftaan
( * ) l i oKANNi heeft, in zyne VP'aarneemingen over de
Infekten, reeds van deeze Blaasjes aan de Pooteii gewag ge*
maakt.
(1) Thrips Elytris glaucis, Corpore atro. raun. Suec. 718,
Sy fl. Nat. X. Gen. 20a. Phylapus ater, Alis albis, D k
G e e r . A B Stockb. 1744. p. 3. T. 4. F. 4.
Faun. Suec. Ed. II, p, 267, Zyn Et!, hadt zulks te
voois« vaftgdteld.
d e B l a a z e n p o q t e n . 5 2 5
ftaan uit zes Leedjes. De Wieken zyn zeer V.
fmal en regt, met Dekfchilden die zeer fmal, ™ Ee u
dun en buigzaam, en byna zo lang als ’t L y f Hoofd-
zyn; aan den rand, inzonderheid aan de tip- stu k .
pen, ruig; witagtig graauw vanjKleur, doch
naar het L y f toe bleeker. Deeze Wieken
maaken, met de Dekfchilden geflooten, op de
Rug een fmal Streepje, en laaten, wedèrzyds,
de zwarte kanten van het L y f bloot.
Voorts merkt hy aan, dat dit Beeftje zeer
fnel loopt en fpringt, buigende het Agterlyf
en ’t zelve omwerpende, op verfcheide manieren
; doch dat het niet vliegt. Het Masker,
zegt h y , datj rood is , met de Pooten en Sprieten
zwartagtig, komt op de Bloemen der Ka-
• millen zeer menigvuldig voor , tuffchen de
Bloemetjes, uit welken die beftaan, Ioopende
als o f het een Diertje ware, dat zyne volkomenheid
reeds bereikt had.
G e o f f r o y heeft deeze Soort, welke hy
de Zwarte noemt,omftreeks Parys indergelyke
Bloemen, als gemeld is , waargenomen. Doktor
S'copoli vondt, in Karniolie, verfchei-
derley van deeze Bloem-Ziertjes, op deeze en
gene Bloemen. De eerftgemelde geeft ’er
de langte van een vierde van een Linie, dat
omtrent een vyftigfte van een Duim is , aan.
(2) Blaazenpoot, die het L y f en deDekfchilden n<
hlaauW- Mir.utijflma.
Zeer klems«
(2) Thrips Elytris, Corpoie<jueglauccr, Öculif fuscis; Syfl.
Nat. X.
I, Deel . X, Stuk*