n a B n c h i n v m o v a n
V.
AFDEEL.
XXVI.
H oofdstuk.
Gebruik.
dergelyken, o f die ’er niet hun Aas op zoö»
ken, gelyk de Muggen, enz., fchynen veeleer
een afkeer van ons te hebben en voor ons
te vlugten; gelyk dit in deSpinnekoppen blyk*
baar is. Ook geloof ik , dat w y , in dit Geval,
veel meer gevaar zouden loopen van de
Mieren, die ons nu en dan aan ’t L y f komen,
o f ook van de Vlooijen, welke men weet, wel
eens in ’t Oor geraakt te zyn; die men dan
met een gedraaid Wolletje of dotje Katoen,
in Oly gedoopt, doorgaans daar uit kan krygen.
Om het nadeel, dat de Oorwormen aan de
Bloemen , inzonderheid aan die der Anjelierep,
naar welker Zaad zy zeer gretig zyn, toebrengen,
voor te komen, moet menze opvangen,
’ t welk door middel van Peperhuisjes van Papier,
o f Hoorntjes, die men aan de Stokjes
ophangt, en alle morgens ledigt, gelchieden
'kan. Het zelfde doet men ook om de befcha-
diding derlekkerfte Vrugten, als Perfiken, Abri-
koozen en Pruimen, door dit Ongediert, voor
te komen. Men kanze dooden of voor de
Hoenders werpen , die naar deeze Infekten
zeer gretig zyn , en ’er vet door worden. Zy
vliegen zeldzaam , en dit maakt dat menze
ook uit de Bloempotten kan houden, door de.-
zelven in Bakken met Water te zetten. Zy
bevatten veel Olie en Vlug Zout. Het Poeijer
van Oorwormen, met Haazenpis gemengd en
in *c Oor gedaan, wordt door L e m e r ï tegen
de Hardhoorendheid aangepreezen..
o )
‘ÓO Oorworm met de Dekfchiïden ongëvldkt
bruinrood.
Deeze Soort de helft kleiner o f eigentlyk
maar half zo lang als de voorgaande, onthoudt
zig veel in Vuiligheden, by Mefthoo-
pen, o f op vogcige plaatfen. De Kleur, zo
wel der Dekfchiïden als der Vleugelen, die met
de tippen een weinig uitfleeken, als ook die van
het L y f , is Kaflanjebrüin, o f Uit den vaalen
geelagtig, van boven , van onderen bruiner.
De Nypers zyn , in deeze Soort, zegt G e o f -
f r o y , niet getand ■, en zy ligten dezelven
hooger op dan de anderen.
Dit zouden dan wel die Oorkruipers fchy-
riën te z y n , Welke F r i s C h , als gemeld is,
voor de Wyfjes hieldt: indien niet zyne Afbeelding
zelfs nog iets grooter dan de onzè
ware. L i n n ^e ü s hadt reeds öpgemerkt, dat
in deeze kleine de Sprieten maar Uit tien Leed•
jes beftaan, niet uit veertien, als in de groocé.
G e o f f Ro y maakt daar zelfs een onderlthéi-
dendKenmerk van, fcbryvende aan deezeSoorÈ
elf Leedjes to e , in de Sprieten, overeenkom-
fbïg met F R i s c ii.
Die verwarring deedt tny oordeelen, dat het
onderzoek daar vaD, in deeze zo gemeend ïn*
fekten van ons Land, der moeite waardig zoude
zyn: doch ik vind zulks zeer moeielyk; want
iü
( i) ForfJcula Elytris tèftaceis imihaciilatis* Syjl. Nat. &
Foificula alis Elytro concoloribus. faun. Suee. óso<
I» Dé é l . X. St u k . H
A fdeèL*
XXVI.
HOOFDSTUK.
II.
Jtfinof.
Kleiïiöj
Leedjes dit
Sprieten.