f48 B e s c h r y y i n g v a n
V.
A fdeel.
XXVIII.
H oofdstuk.
Wandelend
Blad.
jes, overdwars geplaatft, met eene overlaüg-
fe ry van Schubben, die Dakswyze over eU
kander leggen, en de lamenvoegiDg van de
twee ryën der Eijeren bedekken, Dit geheele
Bondeltje is lig t, en als uit dun Parkement be-
ftaande (*),
Scf iEUCHZER hadt zodanigeInfekten , zo
gevleugeld als ongevleugeld, in Switzerland
ontdekt en daar van de Afbeeldingen aan P e-
Tivi ïR gezonden, die dezelven * in de Verhandelingen
van de Koninglyke Sociëteit van Londen,
aan ’t licht gegeven heeft ( f ) . Toen
S che u chz e r dezelven aan V a l i s n i e r i
vertoonde, melde deeze hem, d.at hy ’er ook
gevonden had in Italië; dat zy hem, door zy-
ne Vrienden, uit het Mark Ancona, van Li-
vorno en Florence, gezonden waren 5 ja dat
hyze opgevoed had in zyn eigen Tuin. Hy
hieldt het ongevleugelde voor het Mannetje,
het gevleugelde voor hetWyfje. Het Infekt,
zeid h y , wordt van de Spaanfehen genoemd
Saltamonte, van de Livorners Camllo ver de;
zyn Vrienden noemden het Gryllo - Centaurus ,
en hy ze lf Araneo-Locuftat dat is Spinnekop-
Springhaan. Het Wyfje was doorgaans groen
van Kleur en daarom noemde men hetzelve
Groen
(*) Hifi. des Inf. env. Paris. Tom. I. p. 400.
( f ) Te w-eeten op de aangehaalde plaats , Phil. 7 ranf.
N. 3«i. Tab. XX. Fig. z, 3. Want dat die den Indiaanichcn
Podagra-Scherminfcel zouden afbeelden, komt my niet waat-
fchynüyk voor.
Groen Paardje (*). Hy hadt waargenomen,
dat het een Roofdiertje was, maakende jagt
op Vliegen, Krekels, kleine Springhaanen; ja
ook die van zyn eigen Soort verflindende, ge-
lyk de Spinnekoppen doen. Voorts was het
hem gebleeken, dat de Wyfjes tweeJaaren oud
moeiten zyn , eer zy konden voörtteelen, en
dat zy dan Neltjes maakten, van grootte als
een Haazenoot, doch langwerpig; welke de
Boeren , wegens de gedaante , Cicala fecca
noemden. Hoe ouder het Wy fje was, zegt
h y , hoe grooter Nelt en hoe aanzieniyker getal
van Jongen , die fomtyds honderd uit één
Nelt voortkwamen. Het Nelt maaken ge-
fchiedt, zohy getuigde, inAugullus, en, niet
voorMey o f Juny van ’ t volgende Jaar, kwamen
daar Jongen uit.
Niettegenfiaande deeze Infekten zo gemeen
waren in Italië, moet men zig verwonderen,
dat Doktor S c o p o l i geen één Van deeze
Biddertjes in Karniolie gevonden heeft. Hy
befchryft het, volgens zodanig eenyoorwerp,
dat hem uit Ooltenryk was toegekomen. In
de Verhandelingen der Keizerlyke Akademie
wordt ook een dergelyk Infekt afgebeeld, en
daar omtrent aangemerkt, dat het zlg onthoudt
in Spanje en Italië, en verfchillende is
van
(*) Men zal, om de gelykenis nog verder te brengen,
aan deeze Diertjes, die eenigermaate Paardagtig zyn van Ge-
ftalte, in t Werk van Jo h n s t o n ook kleine Staartjes
gemaakt hebben; die egter hun gantfch omiatuurlyk zyn.
I. Dï e l . X. Stui?, K 2
V.
A fdeel.
XXVIII.
Hoofdstuk.
Wandelend
Blad.