V. ,, de Vlag voert, als in de kleinere; maar
^XXX^,' ** ver^chiHeDde van die in de groote Soort. De
H oofd* » Trommels van decze zyn langer, en niet
STÜK' » geheel bedekt door de Schubbige Luikjes,
„ die korter en fmaller zyn , dan in de groote
„ Cigalen. Zy beftaan, zo wel als in de zei-
„ ven, uit een Kraakbeenig, rammelend Vlies,
„ maar van ’t welke de Kreuken of Plooijen
„ regelmaatiger zyn , aan elkander en ook na-
„ genoeg aan de Ringen van het L y f evenwy.
„ dig. De Spiegeltjes, in de groote holligheid,
„ zyn ook naar evenredigheid kleiner dan in
„ de anderen, en de Tromröels zo voordee-
j, lig niet geplaatft
De Leg- De Wyfjes der Cigalen, die (lom z y n , heb-
tów y fjlfb e n een Werktuig, haar eigen, dat niet minder
opmerking verdient. Haar Eijeren moeten
gelegd worden in dunne Boomtakjes, en ten
dien einde hebben zy een foort van Els, Priem,
o f B o or , waar mede zy lange gaatjes maaken,
en die Eitjes, op een zeer konftige wyze, daar
binnen plaatzen. Dit Werktuig is , gelyk alle
die, welke de Infekten hebben, om te fnyden,:
te raspen o f te vylen, te fplyten en te boo-
ren, in harde Stoffen; Hoorn o f Schülpagtig,
zeer (lyf en (lerk. Het is grooter dan veelen
van die Werktuigen in demeeften; als zynde,
in de groote Cicaden, ongevaar' een half Duim
lang. Het kan uitgefloken worden door een
Spleetje van den laatften Ring van ’t L y f , die
niet uit twee (lukken beftaat, gelyk in de Man-,
nettoetjes,
welken dit Werktuig ontbreekt, dat
men, door enkele drukking op hetAgterlyf van
*t W y fje , voor den dag doet komen.
Aan dit Inflrumen^ geeft R e a u m u b den
naam van Boor, in navolging van M a l p i -
q h iü s , die de verfcheiderley deelen, waaruit
het beftaat, nogthans, zeer wel heeft waargenomen
en afgebeeld. Het verfchilt, naamelyk,
(hoewel het den zelfden dienft doet, ) van onze
Booren, Fretten, Priemen, o f wat men
ook gebruiken mag, om Gaten te maaken, in
harde Stoffen. Men kan uit deszelfs maakzel
en gebruik ten overvloede zien, hoe zeer de
Konft van den Schepper die der Menfchen
overtreft. Het beftaato m kort te gaan, uit
drie (tukken, voor ’t bloote Oog zigtbaar, en
die men met een Speld van elkander kan doen
gaan. De twee zydelingfe zyn Vyltjes , die
ieder op zig ze lf kunnen werken, befluitende,
in de Geutswyze holligheid van hunne Stee-
len, een Werktuig, aan ’t end als een Piek-
Yzer gefatzoeneerd.
Dit Werktuig, dat men eigentlyk de Boor
kan noemen, is dus geplaatft in een Scheede,
door de Steelen van de twee Vylen gemaakt,
die zodanig in malkander fluiten , dat men»
met het Mikroskoop ziende, verbaasd (laat over
derzelver konftige famenvoeging met Sponningen
en Schuifjes, die maaken dat deeze (lukken
tot veelerley werkingen bekwaam zyn.
De middelfte Priem dient zekerlyk om een
Gaat-
V.
A^DEEt,
XXX.
Hoofdstuk
I. Deel. X. Stuk.