V.
A fdeel.
XXX.
H oofdstu
k.
Het Eijer •
leggen.
Gaatje te maaken, en de Vylen om ’t zelve
verder op te booren, terwyl de Priem langs
hoe dieper doordringt; kunnende ieder Vyltje
beurtlings voortgeftooten en terug gehaald worden
door de beweeging van de vafte Kraakbee-
nige Steel, waar aan het zit. Men kan die
werkiDg beft vergelyken by het gene de Boor-
Wespen o f Vliegen doen, doch het verwon-
derlykfte is , dat de Cigalen hunne Eijerhok*
jes niet in groene o f leevende, maar in dorre
en doode Takjes maaken. Mooglyk zou het
Sap der groene Takjes, dat tot bevogtiging
en als tot voeding der Eitjes van eenige Vliegen
dient, fchadelyk zyn aan die der Cigalen.
De Moer weet zulks, o f draagt z ig ,
even als o f zy daar van onderrigt ware (*).
De Boomtakjes, waar 1d de Cigalen ondernamen
te booren, waren dan altoos van droog
Hout, doch zy konden van verfchillend flag
van Hout zyn. Gemelde Heer hadt ’er zeer
veele gekreegen van Moerbezic-Boomen, met
Eijertjes gevuld. Z y zyn gemakkelyk kenbaar
aan zekere Knobbeltjes, die veelal op
een ry geplaatft zyn , ten minften altoos
aan
(*) De Heer R e a d m h k fpreekt das zeer voorzigtig
dien aangaande, doch het fchync wat veel, Zulk een vooruit,
gezigt in Beeften te onderftellen, zonder dat ’er eenige mid-
delyke Kentekenen Zouden zyn , die hun beftierden. Mis»
fchien (zou men mogen denken) zyn deeze Werktuigen der
Cigalen minder bekwaam tot het booten in groen dan i«
droog Hout.
aan de zelfde zyde van het Takje zig bevin- V.
den. Deeze Knobbeltjes beftaan uit opgeligte ^ x x .
Houtvezelen, welke de opening van het Gat Hoofd-
bedekken, dat vry verre fchuins doorgaat tot STÜK*
in het Merg van ’t Hout. Daar binnen zyn
agt of tien, ook wel v y f of zes Eitjes geplaatft;
witagtig van kleur, langwerpig van
figuur en aan de beide enden puntig.
leder Cigale moet een groot getal zodanige
Hokjes maaken,' dewyl zy een menigte van Ei-
jeren legt. R e aumdr telde ’er over de anderhalf
honderd in ieder Eijerftok van een
W y fje , dat men onderftellen mogt reeds ee-
nigen gelegd te hebben ; dewyl haare Eijer-
ftokken zo groot niet waren, als hyze wel gezien
hadt in andere Cigalen. Derhalve moet
deeze meer dan driehonderd Eijeren in ’e L y f
gehad hebben, en de Heer P o n t k d e r a
hadt hem verzekerd, dat het getal der Eijeren,
in fommigen, v y f , zes- ja fomtyds wel
zevenhonderd is. Doktor S c o p o l i neemt
dit laatfte ook voor het getal der Eijeren van
zyne groote Cigale.
Ik zal my niet ophouden met de befchryving De wormen
van de Werktuigen der Voortteeling in d e ofMaskers*
Mannetjes, die zeer aardig zyn; gelyk men
in ’ t Werk van R e a o m u r , kan zien. W y
letten alleen op de VoortteeliDg ze lv e, die,
gelyk in de méefte Infekten, hier ook belemmerd
wordt door zekere Boor-Wespen, welken
hunne Eitjes leggen by die der Cigalen,
i. deel. x. stuk. waar