I I j 13S B e s c i ï r v v i m g v a n
11 1 1 1 V. waar van zyn Ed. my het eene, tot het maa-
I I I j XxVlH* ^en van 0Dze AfbeeldinS ? heeft medegedeeld. Hoofd. De langte derzelven is omtrent v y f Duimen
1 III stuk. en ^ dikte van het L y f , in ’t midden, meer
lil l i l pookjtf ^ aQ e cn J^aJf pujm . Z0 J at Zy } naar e v en re .
1 l i l digheid, dikker dan de Graauwe zyn, en men
1 ! kan begrypen dat de Indiaanen, wanneer z y ,
111 1 1ü1i 11 1 lilt ; H fit gelyk V a l e n t y n getuigt, zodanige Infekten
, na het aftrekken van Pooten en Vleugels,
1 l i l braaden en opeeten, daar aan nog redelyk de
tl Hl beet hebben. Het eenigfte is dat de Pooten 1 II 8 in deeze oogedoornd zyn, en de Dekfchilden
11 IuIit zeer kort, ’t welk ze meer naar de volgende
111 ||i [i
Soort zou doen gelyken, indien ’er de dikte
1 l i j niet tegen ftreed. De Kleur van het L y f is
l i l i l lv il 111 vil geelagtig; die van den Kop en Pooten Alch-
§ 1 f graauw; die van de Oogen en het Borftltuk
11 l«il HH fiVl jIl roodagtig met een weinig groen, dat, even
11 mlfii als van verdorde Oranje Bladen, op de Dek-
1 | j ièhilden en het voorfte gedeelte der Vleugelen
plaats heeft. W y zien uit dit alles, dat
het die niet zyn, welken op de LXXVIIIfte
| Si i l Plaat, in ’t IV. D e e l van S e b a , Fig. 3 ,4 .
l i | j | vertoond worden.
1 Ij 1 Dewyl de Heer M e i j e r , alhier , een
I . (l i l Jl kleintje, dat niet veel meer dan half zo lang
9 [ 1 1 en veel dunner is , doch niettemin gevleugeld,
i l r a l op het groote zittende heeft, zou men mogen
UI 11
denken, dat dit het Mannetje ware; doch het
m i 1
tegendeel fchynt te blykcn uit het keurlyk af-
1
ge*
1 B i
J i 1 !
p e K * ï » ï ' M 1
gezette Werk van de Viffchen der Molukkifche .
Eilanden, in *t jaar 1754 uitgegeven ( * ) , al- XXVIIL
w aa r het Mannetje en Wy fje van deeze Infek- H oofd-
ten, die men ’er Springhaanen tvcin Ambcn noemt, * ^ .*
nagenoeg even gro o t, doch merkelyk in Kleur ^
verfchillende, worden vertoond ( f ) . Z y hebben
beiden de Vleugels groen, en men geeft
’er de laDgte van dertien Duimen aan; zo dat
dit groote Infekten moeten z y n ; ” die Tanden
„ hebben, (voegt men ’er b y ,) in ftaat om de
„ Vingers af te Jjyten van de genen, die hun
,, aanraaken. Men heeftze ’er oneindig veel.
,, Z y gaan troepswyze; zwemmen over de Ri-
„ vieren , vreeten de Vrugten o p , bederven
„ de GewaSen en verwoeften dikwils het gant-
,, fche Land” (§).
(? ) Spookje dat het Borfijluk Spilrondagtig en ir.
gedoomd, de Dekfchilden zeer kort
en de Booten weerloos. kel-
Een Ooftindifch dat z ig , gelyk het eerftgemel
(*'j Poijpms des Molucques, pat Honfr. REN ARD. m fo-
^io, Amfterd. 1754.
La Sautetelle male d’Axnboinc. F-, f XXXIII» N. *55.
& 1* femelle. N. 166.
(§) Hict uit is ’t blykbaar, dat deeze Infekten , in Levensmanier,
zo veel niet van de regte Springhaanen verfchillen, als
R o e s e r , meenende dat zy Infekten aten, zig verbeeld
heeft.
(1) GryÉtxs Mantis, Thorace tetetiusculo muticato , Elytri*
bteviffimis, Pedibus inermibus. M, L• U» Sjfii dtat. X.
I, d e e l . X. Stuk.