V.
A fd e e i .
XXXIV.
H oofdstuk.
, , daar in, dat, zo een Plantluis by toeval of
„ met voordagt van het Takje af raakt, dezel-
3, ve ’er weder op kan komen en men dus geen
„ gevaar loopt van het Diertje kwyt teraaken,
„ en dikwils, als in een oogenblik, na veel
„ zorg en moeite, van zyn oogwit verlleken te
„ zyn; gelyk dit den Heer R e a u m o r , op
„ zyne Manieren, in ’t eerft t’elkens over-
, , kwam. Ook is de Toeltel dus zeer klein,
„ ep de moeite van weinig belang. Om het
„ Infekt beter te onderfcheiden, kan men Bord*
, , papier neemen, dat in Kleur veel van de
„ zyne verfchilt.”
De Heer BoNNETzyne Proefneemingen op
de Plantluizen van verfcheide Gewaffen, en inzonderheid
op die van de Vlier, herhaalende ,
werdt niet alleen verfterkt in zyne eerfle Ontdekking
, maar hy nam zelfs eenige byzonder-
heden waar, die, hoewel van zo veel belang
niet zynde, nogtans opmerking verdienen; alzo
zy toonen, dat men niet te voorbaarig moet
zyn in het Hellen van 'algemeene Regelen; dac
i s , met één woord; hoe men de fioutheid niet
moet hebben van Wetten voor te fchryven aan
de onuitputbaare Natuur. Men hadt gefield,
dat zy ’ t agterfte voor geworpen werden; doch
hy bevondt, dat de Jongen fomtyds ook , met
den Kop voor,ter wereld kwamen; gelyk Fr i s c ff,
wat onvoorzigtig, als een algemeene Regel hadt
geopperd. Voorts bevondt deeze Heer , dat
zy fomtyds maar driemaal van Huid verwiiïëlen.
Doch
Doch men kwam, eerlang, tot een Waarnee- V.
ming, die de Geeften nog meer in verwarring ^ x iV V -
bra^t; hoewel zy de Natuur wederom op ’t Hoofd-
fpoor fcheen te brengen, daar deze in de Voort- STÜ,C*
teeling der Plantluizen als van was afgedwaald.
Na het neemen van zulke befliffende Proeven zy worden
door de fchranderfle Natuurkundigen van Euro. phroüeten
p a , kon meD nagjiwlyks minder doen, dan vaH-Eehouden'
Hellen , dat de Plantluizen Henflapbredicten waren,
of dat zy de deelen der Voortteelmg van
beide Scxen in zig beflooten; terwyl de kleinheid
van deeze Infekten niet toeliet z ig , door
Ontlecding of opening van derzelver Lighaa-
men, dien aangaande te verzekeren. Men werdt
in dit Gevoelen nog meer bekragtigd, na dat
de Heer B on n e t -, op de voorgemelde manier
, het geluk hadt gehad, van het Jong eener
Plantluis, dus in afzondering en als geklooflerd,
door dezelve geworpen, weder, op te voeden,
en die Vrouwelyke, o f liever Maagdelyke en
Nonnen - Voortteeling, te brengen tot de vyfde
Generatie; zynde de Plantluis, dus ten vyfden
maale , in eenzaamheid, cn als van Maagd toe
Maagd, geworpen, by toeval geHorven. Zyn
’er niet (dus fprak men,) vry grooter Dieren,
Slakken, Aardwormen, die de Teeldeelen van
beide Sexen in één Lighaam vereenigd hebben
; die Hermaphrodieten, dat is Mannetje en
Wyfje te gelyk, zyn ?
Ik gaa de redeneeringen voorby, die de Heer
R EAüMUR te berde brengt over de mooglykl
. X. St u k . h c ïd