V. zig bekleedt met de Vagt niet van een, maar
A fd e e l . van eeB menigte overwonnen Dieren. Men
XXXIV °
H oofd*, moet deeze laatftgemelde Wormpjes, die der-
stuk. gelyke Juffertjes o f Viervleugelige Vliegjes
voortbrengen, niet verwarren met de zogenaamde
Waterhonden o f witte Egeltjes ( * ) , die
in een rondagtig Torretje veranderen, dat de
Dekfchilden Olyf kleurig met eenige bruinere
Vlakken heeft, behoorende waarfchynlyk tot
de Goudhaantjes. Deeze vertoonen zig byzon-
der ruig en Wollig , om dat haar geheele L y f
als met pluisjes van Katoen bedekt i s , by uit- ,
ftek wi t , die door de Huid heen waafemen , en
gefatfoeneerd worden in kleine Spingaatjes ,
daar toe gefchikt (ff),; £
E êMieren. Onder deVyanden der Plantluizen moetmen
vooral de Mieren niet vergeeten , voor welken
deeze Infekten als een Voorraadfchuür uitmaa-
ken , welke haar op veelerley, Boomen eo
Gewalfen lokt, daar zy anders niet komen zouden.
Het is , of de Natuur voor hun de Plantluizen
gezaaid heeft of geplant, die anders het
Geboomte weinig fchade doen (§}. De Heer
R e*
(* ) Barbets ou Heriflans blanes.
(f) Zie REA u m . Mem, T om . III. Part 2. p. KSj. O-
öavo. Pl. XXXI. Fig. 20,21, 28,29. Ook B o n m e t Jut.
les Pucerons. Introd. p. 23.
(§) Les Foarniis gatent les Arbres et engenirtnt les Pucerons.
Vindt men in ’t Werk genaamd la nouvelle Maïfon RuJHfue.
T o m . II. p. 2jo: terwyl men aldaar pag. 2*8 vaa de Pu-
etrons gezegd hadt: Les Fourmis en font ennemes et les detrui-
Jent.
R e a umu r heeft onder Gras-Zooden, in ’ t
midden van een goed getal zeer kleine roode
Mieren, verfcheide graauwe Plantluizen, van
middelmaatige grootte , die niet gevleugeld
waren, in de eerfteDagen van Maart gevonden.
Om dit Ongediert weg te helpen, wordt
voorgefteld, dat men Rakette planten zal op
verfcheide plaatfen van den Tuin , o f de Luizen
zelf begieten met Herken Azyn, waar onder
Sap van Bilzemkruid gemengd is, o f de
Takken beftryken met Kalkwater ( f ) . Dat
laatfte middel kan,zekerlyk geen plaats hebben
, ten ware men het Loof der Boomen, de
Bloemen en Vrugten, t’eenemaal bederven wilde,
en , in plaats van den Azyn, zal men b e
ter Tabaks water neemen , o f beftrooijen.de
Bopmen, ’s morgens, als ’er nog de Daauw
op legt, o f na een Regen, met Hof van T a bak.
Mooglyk zou het befpuiten met fchoon
Water, indien het dikwils herhaald werde , alleen
daar toe genoegzaam zyn.
Deeze Infekten zyn zo klein niet, o f men
is nog wel in Haat, met het bloote O og , de
Ge -
fent. Dit laatfte is in zeker opzigt waar; doch het eerfte kan
niet beftaan. De Mieren brengen de Plantluizen niet voort,
en het nadeel, dat zy aan het Geboomte toebrengen, door
daar op te loopen , is gering. Doktor S c o p o l i ,' in te,
gendeel, zegt, dat 'zy de Plantluizen beminnen; doch ornze
uit te zuigen, gelyk de eeneMenfch den ander, hedendaags,
zo dikwils doet, Has amant Formica, eoque. fine vijitant,
quo Homo Hominem, hoe avo ,fap\ljime. Utf. p. l ;S.
CT) CSOHEL. Huisheudelyk H^oordenboelt, op Ongedieit.
1, Deel . x. Stuk, C c 4'
A fdeel.
XXXIII.
Hoofdstuk,
Geftalte.
PL.LXXXir.
Fig. I, 2, 3,
4 ,S.