V.
A fdeel.
XXXIV.
H oofds
t u k .
xVi.
<jfc4 B E S C H R Y V I N. G V A N
-Abftnthii..
van deAlft.
X V I I .
Tfacèit.
v a ii d e J a c é a
X V I I I .
Metala-,
v a n d e B e r k
e n .
Op de Bladen van ’t Reinevaren onthoudt
zig een andere Soort van Plantluizen, dan die
aan de Steelen van dit Kruid gevonden wordt,
zynde verfcheide Planten gemeen. De eerft-
gemelde is fos van Kleur, met de Sprieten en
Poocen bleeker, de Hoorntjes, van agteren >
bruin.
( i 6) Plantluis van de Alfi.
De Al ft of Alfem, wegens haare uitfteeken-
de bitterheid zeer bekend 5 voedt Plantluizen
die zwart zyn met de Rug Afchgraauw, en op
*t midden van dezelve een groote bruine Vlak.
Men vindt deeze op verfcheide Soorten van
dat Kruid.
Ci 7) Plantluis van die Wilde Jacéa.
* Aan de Steelen van de wilde Jacéa, die gë-
meenlyk de Zwarte genoemd wordt, vindt mei
deeze Plantluizen, die zwart zyn , met het ag-
terfte van het L y f uit den bruinen roodagtig ,
en de Wieken wit.
(18) Plantluis van de Berkcboomen.
Deeze Soort vindt men , doch niet zeer veel,
op de Berke.boomen in Sweeden. Zy is zeer
klein, en heeft het L y f bleekgroen, met vier
zwart-
(tsj Aphis Artemifi» Abfinthii. Faun. Sued. 7 1 S. '
(17) Aphis Centaurcx Jaèés. Faun. Sm. 7 16.
(iS_) Aphis Beculx Alpaci Faun. Suec, 717.
zwartagtige Stippen aan-den rand van ieder In- V.
fnyding, wederzyds. ■’ jfxxiv\*
•••'*' - • ■ •’ flóOFO-
( j 9) P la n t lu is van .de Eiken.: r.! • s t u k ,
Deeze komt v o o r , onder den' naani van Rtbcrh.
Plantluis der Eiken, 1 dre zwart is , met afge-icen.
fleeten zwarte' Hoorntjes op het midden van
’t Agterlyf. Zy Is taahtelyk grbót, en onthoudt
zig óp* dë takken dér Eikeboomen. Het
fchynt die Sèort z y h , waar vat dc Heer B 6 n-
n e t zegt, dat dezelve,'in zeker op'zigt, de
Olypharit dér Plantluizen• genoemd zou kunnen
worden’. Hy fiadc ’er g e z ie nm e t het L y f zo
groot als dat van èëtrgewaone'Vlieg, en mis-
Ichiën nog <grdoter. ' Zy5 feeS/eii; Jzegt hy / óp
•de- Eiken, en zitten gemeenlyk 'aan Takken,
die begonnen hebben bruin te worden,'hbë-
wë lik ze ook opzeer jonge Takjes gévon'den'heb.
In de Herfft zyn zy allèrgemeenft, voornaamc-
lyk omtrent de Maanden Oktober en November.
Haar Kleur is, kort voor de volwaflënhcitl,
•donkerbruin, met de Poöten , Sprieten en
-Snuit, roodagtfg b f Kaftahje-'bruih. ‘ Io'plaSts
van Hoorntjes hebben zy niet dan twêë rbndc
Knobbeltjes;' '- De langte van : haar Snuitje 'is
omtrent twee derden van die van ’t L y f .: Mén
vindt ?er gewiekte én; bngè'wiekte * onder fBfèlyk
in alle de Sóórten van deeze ïhfekten' <f*). t l è.
■ ■ s 'r■ ■ -
V*) Qbferv. fur les Pucerons. Part. I. p, 119.
(19) Aphis Quercus Roboris nigra, corniculis oblpïetis atris
medii Abdomlnis. Sy/ti Nat, 2,
I, Deel. x, stuk. D d 4