44ï B g s c h r ï v i n c v a n
V. De Heer R e a u m u r geeft een omftandige
XXXVL* befchryving van zekere Baftaard.Plantluizen ,
Hoofd* die z ig , in Vrankryk, op de Palm onthouden,
stuk. en van welker arbeid, om zig te verbergen,
ri. Lxxxxi.onze Afbeelding een denkbeeld geeft. Men
■ F'X* 7j 8* vindt, naamelyk, zegt h y , aan ’t end van ee-
nige jonge Scheutjes van de Palm, in plaats
van platte Blaadjes een 1'oort van Bolletje, het
welk uit Blaadjes, die tot holle Kalotjes gevormd
zyn , beftaat. Twee der grootfte Bladen
maken het buitenfte van het Bolletje, dat
van binnen ten deele met kleiner Blaadjes is
gevuld, die ook fcheppende ftaan, en in t
middelpunt een kleine holte overlaaten, welke
tot huisvefting voor deeze Infekten dient.
D eeze Bolletjes open doende tegen het begin
van M ey , vindt men in allen Baftaard-Plant-
luizen die platagtig z y n , in fommigen meer ,
in anderen minder talryk. Bovendien openbaa-
ren zig een menigte van witagtige Greintjes»
fommigen rond, anderen langwerpig , en dus
van geen bepaalde figuur o f grootte en week
van zelfftandigheid. Dergelyke StofFe zit ook
van agteren aan deeze Infekten, maakende aan
eenigen een Staart, welke naar een Wormpje
gelykt. Het fchynt een foort van Manna o f
Suikeragtig Sap te zyn , dat deeze Beertjes uit
de Bladen zuig en,’t welk in hun L y f verdikt en
dan uitgeworpen wordt. Men zou daar van
een taamelyke veelheid kunnen vergaderen;
dewyl zy zig kneeden la a t , en veele Diertjes
kon-
OE B t A D ï O I C H T J Ï S . 443
konden wel de grootte van een E rwt, ieder op V.
zig z e lf , uitleveren, xx xv l*
Dit Bladzuigertje onthoudt z ig , volgens G e - H oofd-
o f f r o y , in Vrankryk ook op andere Boo* STÜK*
men, die altoos groen zyn.' Het Masker, daar
wy van gefproken hebben, is altoos met een
dikke Wolligheid bedekt, en jongzynde rood-
agtig, wordende vervolgens Ambergeel, met
de Kop, Sprieten, Pooten, en twee ryën Stippen
op het Lighaam, zwart. De Pop o f Nimf
is groen, met roodagtige Vleugelfcheeden.
Dan komt ’er een vliegend Beertje uit voort,
dat ook groen is, met de Oogen bruin en roo-
de Vlakken op het Borftftuk, welks Wieken ,
een derde laDger dan het L y f , een fcherpDak
maaken, zynde van Kleur helder roodagtig o f
ros. Z y laaten het voorfte van ’t Agterlyf ongedekt,
ontmoetende elkander niet, dan omtrent
het middeD. De Wyfjes voeren aan de
Staart een dikke en taamelyk lange Spits; terwyl
het agterend van het Mannetje als met een
Tang, om die te vatten en vaft te houden, is
voorzien. Het fpringt zeer vlug.
(6) Bladzuigertje van de Brandenetelen. vr.
UrticA
Op de gemeene groote Brandenetelen, in ^netelen!” *
Sweeden, onthoudt zig een Bladzuigertje dat
Monftreus is , de gedaante hebbende van een
Luis,
(6) Cheimcs Urtic* dioicx. Faun. Stuc. 701. R e a u m .
Ikf . III. T. zg. f. zo, 12, 23,
l. DEEiL. X. STUK.