y . „ langte van anderhalf Duim, en het Infekt
XXX'Vd’ ** v^ec^c» raet zy ne Klaauwen, de Haairtjes
Hoofd-* ,» rondom het geheele L y f , zo dat zy zig ver-
stük. l9 toonen als een klein hoopje Katoen: maar
m de Haairtjes zyn zo teder en fy n , dat het
,, minfte Windje in Haat is om die te fcheuren
„ en te vernielen. In dat hoopje Katoen leg-
„ gen zy haare Eitjes, en fterven dan, bly-
, , vende dus tot aan het midden vaojuly. Na-
,, derhand , fchoon Gaatjes maakende in den
„ Grond, o f hoopjes Wolligheid', fterven zy
„ zonder Eytjes te leggen. De Eytjes , wier ge.
„ tal van vyftig tot honderd is , zynKarmozyn-
, , rood, doorfchynende, naauwlyks zigtbaar
„ met het blooteOog, langwerpig enmetron-
j , de enden. In een Week tyds kruipen ’er de
, , jonge Infekten uit, die aan de Ouden gelyk
„ maar glad , doorfchynende en Karmozyn-
,, rood zyn. Ik bood hun dagelyks verfche
„ Wortelen van het Duizendgraan aan, maar
„ ik kan niet zeggen, dat zy ’er eenigen van
„ gegeten hebben. In een Week o f twee ver-
„ dwynen z y , gaande onder den Grond ”.
H e t M an - " In het begin van Auguftus vond ik een zeer
„ klein wit Vliegje, wat gelykende naar het
,, gene onderfteld wordt het Mannetjes Infekt
„ te zyn. Het hadt een derdedeel der grootte
„ van het gene in ’tWerk van L ed e rmü l -
, , l e r is afgebeeld. Het heeft een Lighaam
3, als een Mug, Sneeuw-wit, van onderen ge*
„ poeijerd, maar op de Rug glanzig graauw,
mee
Ü Ü S M Ü S waa TSSSffiS® .
I 1 D L O U E » . 4 9 5
,, met zes dunne Sneeuw-witte Pootjes zonder
,, Klaauwen, een grooten dikken Kop, twee
s, zeer kleine uitpuilende Oogen, twee Haair-
j, agtige Hoorntjes, twee Wieken, dietaame.
,, lyk groot zyn in vergelyking van het Lyf ,
van onderen Sneeuw-wit en glanzig graauw
van boven. Het L y f loopt naar agteren
fmaller, en heeft een Staart van drie witte
Haairtjes, die uitermaate fyn, en drie o f vier-
„ maal zo lang als het geheele Vliegje zyn. Alzo
” dit, evenwel, maar het eenigfte was onder
driehonderd, en zo weinig gelykende naar
V.
A fdeel.
XXXVI.
Hoofds
t u k .
PtoiM
Gi tin.
,, de overigen, ben ik zeer in twyfel, o f het
, , wel van dit Geflagt z y ” -
Gemelde Heer hoopte, in de volgende Zomer,
nog nader Waarneemingen dien aangaande te
doen; welke my nog niet ter hand gekomen
zynde, zo befluitik de Hiftorie van’tPoolfch
Grein met eenigen van zyne Afbeeldingen. Fig.
4 , a , vertoont het Infekt, en b zo als het in zyne
Wolligheid zit , met de Eitjes; alles in natuur«
lyke grootte: c het Grein z e lf, als een hol
Dopje vergroot: d is het Infekt, by fterke
Vergrooting , van boven en van onderen te
zien.
Men heeft aan het Boomgewas, dat de Bee*
rendruif f getyteld wordt, in Sweeden, thaDS | UvaUrjs
ook Greintjes* ontdekt, die eigentlyk aan de
Steeltjes vap hetzelve, welke op vogtige plaat-
ïen in de Grond legggen, groeijen; beftaande
ï. deej,, x. stvk ins
A f b e e ld i a -
gen.
P1.L X X X I I I .
Fi£. +.