Ik weet niet, wat aanleiding gegeven heeft
. tot de vreemde benaaming, welke men, moog-
lyk fpotswyze, in onze Taal geeft aan dit In*
fekt; noemende hetzelve Egyptifche Luis, Ia
de Catalogus der Natuurlyke Zeldzaamheden
van het Koninglyk Kabinet te Londen, door
G r e w , wordt het genoemd allergrootjle Ooft-
indijche Tor , in ’t Engelfch the great gogle-Eyed
Beetle, wegens zyne groote uitpuilende Oogen;
’t welk men aldaar aanmerkt als een voornaam
Kenmerk tot onderlcheiding van deeze Torren,
Die Autheur vondt hem toen nergens befchre-
ven of afgebeeld , zynde twee en eed half
Duim lang, één Duim biecJ. Onze Afbeelding
is naar een zodanig Infekt, dat uit Ooftindie
gekomen was,in de natuurlyke grootte, getekend.
Noopens de Geftalte merkt men aan; dat de
Nypers , van Kleur als gepolyft Staal, zeer
dik en fterk zyn : de Oogen tuflehen ligt Ka«
ftanje en rood Koraal kleur, ovaal, een vierde
Duims lang: de, Vleugelfchilden van omtrent
twee Duimen , met fmalle, fyne, ftreepjes, zya
in ’t midden van een heerlyke roodagtige
Kleur, als gebruineerd Koper, en aan de kan*
ten glinfterend blaauwagtig groen. Van onderen
is de Tor ook van de laatftgemelde Kleur*
maar aan ’t voorfte van ieder Ring, als ook
by de Staart, met fyne witte Streepjes getekend
, die zig als Haairtjes verwonen. De
Leden van de Pooten zyn opmerkelyk * met
1. deel X, Stuk, A 2 ze*
V.
A fdeel.
XVIIL
Hoofdstuk
»