V. hy vervalt in een ander uiterfte, met va ft te
XxVlü! ^e^en * dat deeze Infekten, na verloop van
H oofd- zekeren tyd, van een Dier een Plant worden,
sTtHj. en dan verf]enzen ï gelykerwys de andere jaar-
&kd. - lykfche Kruiden en Gewaffen (*).
Juffrouw M e r i a n zegt, dat ’er in Suriname
veelen waren , die beweerden gezien te
hcb-
(*) Die Hiftorie komt , in geloofbaarheid, eenipermaate
pvereen met het Berigt, dat Doktor Hu x h a m , in Engeland
, onlangs kreeg van zekeren Kapitein, Bevelhebber van
het Oórlogfchip Dublin, waar'mede deeze geweeft was aan
het Eiland Dominica. Zie Phil. T ranf. Vol. E lll. for the
ïe a r i7 « jJ Dat, naamelyk, aldaar zeker Infekt zoude zyn,
bet welk men de gróeijende Vlieg (fhe vegetatie Fly) noemde
, zweemende naar een Horlel o f Paardevlieg. „ l n Mey
„ (zegt men) begraaft hetzelve zig in de Aarde en begint te
„ groeijen of uit te fpruiten, en tegen ’t end van Juny heeft
„ de Boom zyn volle groey, gelykende naar een Koraaltakje
„ van omtrent drie Duimen hoog, dat kleine Peultjes draagt,
,, die, afvallende. Wormen worden, en dan weder Vliegen,
„ gelykerwys de Rupfen NB. in Engeland” . Zodanige Infekten
waren ook van Guadaloupe overgebragt, en Doktor
H i l l merkt aan, dat het geheele Mirakel hier in beftaat
dat daar een Soort van Knodsagtige Mos of kleine Paddeftoelt-
jes (Clavarie) is, die uit rottende Lighaameu opfehiet, en
dus ook groeit op het Masker van zekere Cicaden, aldaar gemeen,
dat zig onder Boombladeren verfchuilt om te veranderen,
en daar dan, in een ongunftig of al te nat Saifben , veelen van
llerven. Dus kan die Mos ligtelyk daar uit opfehietende gevonden
worden; zo hy oordeelt: doch waar dan heen met
de Spaanlche Afbeelding in 't Werk van É d w a k d s , dia
zulk een Vlieg met eea Driebladerig groen Takje, aan o f omtrent
het Borftftuk zittende, en geheele zodanige Boompjes,
uit den Grond opfehietende, vertoont. Mooglyk zou men dit
by den Appel aan den Aalbeffeboom, die voor weinig Jaaren
hier zulk een gerugt maakte , vergelyken kunnen!
hebben, hoe aldaar het zogenaamde Wande- v.
lende Blad aan Boomen groeide, e n , tot vol.
maaktheid gekomen zynde, op den Grond viel H oofd-*
o f daar af vloog. Z y toont aan , dat zulks stuk.
een dwaaliDg z y , en dat deeze Infekten, z oWgfaf ^
wel als de Rupfen, uit Eijertjes voortkomen ,
die van de OudeD zyn gelegd. Haar Neg^r,
dien zy tot opfpooriag van Infekten in de Bos*
ïchen gebruikte, bragt haar, op zekeren tyd ,
een famengetrokken Blad, waar in zy eenige
groene Eitjes vondt, yaö grootte als Korianderzaad,
uit welken, na verloop van weinige Dagen,
kleine zwarte Diertjes, als Mieren, voortkwamen.
Na allengs aangegroeid te zyn ,
kreegen deeze Diertjes de grootte byna van
een Pink lang, en op ’t laatfte hadden zy Vleugelen,
die onder Dekfchildes, van gedaante
als Boombladeren, verborgen waren. De Kleur
der Dekfchilden was in eenigen groener, in
anderen bruiner , en in fommigen graauwagtig
o f als van verdorde Bladen, zynde dezelven ook
eveneens geribd. Onder de Ooftindifchen, zegt
z y , is eene Soort, waar van de Opper-Vleugelen,
zo wel in Kleur als in Geftalte, volkomen
gelyken naar een Citroen-Blad (*). Na dat
deeze Diertjes in hunne Ne llen, op de Boomen,
hunne Geftalte, in volmaaktheid, be-
komen hebben, zo vallen o f vliegen zy daar
a f ,
(*) Zie onze Afbeelding , Pl . LXXIX. Fg. z. en wat daar
van gezegd is op bladz. 142, r.
I. Deed. X. St v k * _ K J