A fdeel. xxvn.
H oofd.
stuk.
Middelen
ömze te
vernielen.
heeft in Duitlchland, alwaar zy zeer gemeen
fchynen te zyn , bevonden, dat deeze M e k ten
daar aan gewennen. Z y vlugten, derhalv
e , naar oogenfehyn, niet zo zeer wegens het
L icht, maar voor den Perfoon die de Kaars
brengt. ” In een Herberg ten platten Lande |
zegt h y , eens overnagtende , had ik een
brandende Lamp by het Bedftee ftaan, en
3, zagze niettemin , menigvuldig, tuftchen de
„ Planken van den Vloer op kruipen; zynde1
„ zulks te kennelyker, dewyl men het Ver-
„ trek met wit Zand beürooid hadt, dat ge-
,, lyk geveegd was. Z y fchuwden het Licht
„ niet, maar, als ik my bewoog en op wilde
,, ftaan, kroopen zy weg. Wanneer deeze
„ Schepzels zig by dag lieten zien, zouden zy
3, niet alleen, wegens hunne zwarte o f bruine
„ Kleur, van Menfchen en Vee vervolgd en
3, gedood worden, maar ook, wegens de breed-
,, te en weekheid van haar L y f , aan veelbe-
„ fchadiging onderhevig zyn ” .
Deeze Autheur heeft eenige Middelen voor-
gefteld, om dit fchadelyk Ongediert te vernielen.
De naaden van Houten Vloeren, in Vertrekken
daar men veel met Meel omgaat, zegt
h y , moeten wel digt geftreeken zynr zo men
dan nog ergens een Gat vindt, doodt menze
met kookend heet Water daar in te gieten, o f
legt ’er kleine Plankjes, met Vogellym beftree-
ken, rondom heen; daar dan alle Nagten een
deel in haDgen b ly f t , totdat zy allen weg zyn.
Mes
&Iet den Damp van brandende Zwavel in hun- V.
ne Gaten te blaazen, helpt men dit Onge*
dierte ook om hals. Op de Dorpen > daar H oofd-
men, wegens de veelheid van Hout, de Wan- SÏÜI^‘
den van louter op elkander gelegde Boomen
maakt, zyn zy zonderling gemeen; wegens
het Bakken o f Deegkneeden in zulke Stoo-
ven, als ook wegens de menigvuldige Splee-
ten in de Wanden, in den Grond, Bakovens,
Haarden en wat dies meer is. Om die reden
heeft men deeze Torren inMoskóvie zo menigvuldig
, dat de Regeering opentlyke Beveelen
heeft laaten uiegaan, op dat zy niet in Peters,
burg mogen komen ; ftaande aldaar zulk een
Huis, waar in zy gevonden worden, in gevaar
, dat men het afbreeke en verbrande.
Tot verhoeding kan dienen, dat de Vloer*
o f ten minfte de Wanden der Bakkeryën, van
Steen opgemetzeld, en met Kalk beftreeken
worden t want in Steen neftelen zy niet. D é
Ruften noemen deeze Mekten Drakan, mis*
fchien van het Latynfche woord Draco, o f ’t
Neder - Saxifch Drake i gelyk men ook in
Duitfchland iets, waar van men Vyand is , een
Draak gewoon is te noemen (*).
Het is niet onwaarfcbynlyk, dat de Kakker*Gebruik«
lakken, zo wel als de Meykevers , en de Meft-
o f ftinkende Kelder-Torren, die Blattcê foéiidcé
plagten genoemd te worden, (reeds onder de
Meeb
'(*) FK IS cII tnf. v. TH. pag. ij.
ï. Déél. x. stuk, X S