V.
A fdeel.
XXX.
■ Hoofdstak.
van flym op de Takken. Men zeide, dat zy
meefl: hielden van de Appelboomen en Eiken.
Dat door die booren een menigte Takjes ver.
dord en geflorven waren, zag gemelde Heer,
in ’c volgende Jaar, op zeer veele plaatfen,
doch hy kon niet befpeuren, dac zulks de Boo.
men verder nadeel had gedaan; hoewel fommi-
gen beweerden, dac ccnige Boomen ’er gan-
fchelyk door verdord of geliorven waren. Met
zeer jonge Boomen, meende h y , dat zulks plaats
kon hebbeD (*).
Wanneer zig deeze Infekcen, zegt K a l m ,
in een groote menigte aldaar bevinden, laaien
de Indiaanen hunne Vrouwen en Kinderen uitgaan
om ze te vangen, die dezelven dan in
Korfjes verzamelen, naar Huis brengen, over
*t Vuur braaden en opeeten, als een zeerfmaa-
kelyke Spyze. Men kan dus ook niet twyfe-
len ,o f zy hebben onder de Soorten van Spring-
haanen, daar Levit. XI. vs. 22 van gefproken
wordt, behoord; doch die, welken Johannes
de Dooper in de Woeflyne a t, zyn waarfchyn-
lyk anderen geweeft. Hier by moet men op
me-
(* ) Men ziet hier esn aanmerkelyk verfchil’ met het gene
uit dep Heer R è a u m u k bevoorens is bygebragt dat
naamelyk, de Cigalen nooit in vogrig ofleeve.id Hout maar
altoos in dorre doode Takjes haare Eijeren legden. Welk van
beide Berigten het waarfchynlykfte zy , en of men denken,
moet, dat de Huishouding der Amerikaanfche Cicaden zo
veel van die der Europilche verlchille, laat ik den Lcezsr
beoordelen.
merken, dat de Jongen der Wefpcn, wanneer
zy Vleugelen beginnen te krygen, en wie weet
wat al meer foorcen van Wormen, uit gebrek
van beter Spyze , door de Wilden gegeten
worden.
Indien de Omloopstyd van zeventien Jaaren,
daar de Heer K a l m van fpreekt, naauwkeu-
rig was, zou hefc in dit Jaar 07<56) wederom
een Cigalen-Saizoen, aldaar een SpriDghaanen-
Jaar genaamd, in Fenfylvanie moeten geweeft
zyn. Men ziet de Cicaden, volgens den Heer
C o l l e n s o n , jaarlyks in dat Land,#doch om
zekere Tydperken, van veertien o f vyftien Jaa.
ren, worden z y ’er maar eens in groote me-
nigten gezien. Men vindt ’er een kleiner Soort,
die zwart is , met Goudglanzige Oogen en de
Wieken geel geaderd. De Inkhoornen , inzonderheid
, die op de Boomen klauteren,
maaken zig vet, door het eeten van deeze Infekcen
, die ook tot Voedzel ftrekken van het
Gevogelte, van Hoenders en veele andere Beef*
teh.
Na de Paaring, zegt die Autheur, begeeft
het Wyfje zig aan ’c Eijerleggen, en het is
verwonderlyk te zien, hoe zy kunnen doordringen
in hard Hout, en floppen het vol met
Eijeren, die, ter langte van twee,of drie Dui*
men, op een linie digt aan elkander geplaatfl
zyn , van twaalf tot agrien in elke verdeeling.
, Hoe zy de Eijeren in deeze rigting leggen ,
„ was moeielyk te outdekksn, d ew y lz y , aan
i ,J. Deel. X. Stuk. „ dit
V.
Afd eel *
XXX.
Hoofdstuk.