t . famengefteld, van eene Afchgraauwe Kleur,
naar *c purper helt, en van onderen, daar
H oofd- het aan den Stam z it , hol. De Heer K lein
stuk. noemt hetzelve Patella, (niet Lepas,) tejjellar
ta. Het is , vaa den Sweedfchen Heer K te H.
d e r , in Apulie, waargenomen op de gemelde
Plant. De gedaante was als een geknotte
Schulp o f Schaal, van boven met een Gaatje,
agtzydig, als omringd zynde met agt Schildjes
gelyk een Schildpad, welke allen, uitgenomen
de twee zydelingfe, in ’ t midden een
Knopje hebben.
xr, fii" ) Schildluis van de Wilgen.
Salieis.
«ndewü- Qp (je <jer Takken van een Soort van
Wilgeboomen, in Sweeden, die zo wel Mannetjes
als Wyfjes zyn, komt decze Soort van
Schildluizen , dikwils , in zulk een menigte
v o o r , dat zy de Baft t’eenemaal bedekken.
Verbaasd moet men derhalve ftaan over de on-
begrypelyke veelheid van deeze Diertjes, wier
Lyf,roodagtig in de JoDgheid ,en door de kleinte
naauwlyks zigtbaar met het bloote O og ,
in de Volwaffenen platagtig en Afchgraauw vaa
Kleur is.
xii. ( 12 ) Schildluis van den Wyngaard.
Vttis.
vaadenWytl- Het
gaard.
' (11) Coccus Salicis hermaphroditlc*. Syfi. Nat. X.
(12) Coccus Vitis Viniferx, Reaum. Inf. IV. T. 6, f. 5*7*
A iï, Umtn, XI* 2, p. 279. Ti
Het fchyntdat deeze Soort veel overeenkomt V.
heeft met de Zesde, die door den Heer R e a u - x x x y / l '
MUR op verfcheiderley Boomen gevonden Hoofd.
werdt. G e o f f r o y tekent een Luis je aan, 5TÜK*
du hy de langwerpige van den Wyngaard üosmtt
Het komt, zegt hy, altoos op de Stam en
‘ Takken, nooit op de Bladen voor; zynde langwerpig,
ovaal, van een bruine Kaneelkleur,
met een weinig witte Wolligheid van onderen
en op de zyden. Aan de Staart heeft het zes
witte Draaden, niet v ie r , gelyk die der Per-
likboomen. Zy komen, dikwils, van z e lf u it;
doch nog meer, als men het Diertje een weinig
drukt. Vroegtydig hecht zig deeze Kermes
aan den Wyngaard, wordt groot en vergaat
of fterft, befluitende dan , onder haar Lig-
haam, een groote veelheid van Eytjes. De
Tongen, die ’er uit voortkomen, zyn in ’ t eerft
helderbruin en zeer bleek. Ik heb nooit het
Mannetje gevonden (*).
De Heer D. G u s m a n G a l e a t i u s , een
menigte Mieren langs de Stam van een Wyngaard,
in Italië, heen en weder o f op en neer
ziende loopen , bevondt eindelyk dat zy dit
deeden om het Sap te zuigen, ’t welk uit zekere
Knobbeltjes kwam, die ten deele uit een
Hoornagtig Dopje beftonden , ten deele van
onderen met eenige Wolligheid bedekt waren,
uit welke, ten einde van veertig Dagen, kleine
(*) Hifi. des Ivf. env. Paris. T o « , I. p, $07.
I. Deel, X. Stu k. Hh 2