
M Ê m Ê m
Keerzijde.
I
i ■ ■
I i i f
A C A D E M I E
U ITM U N T E N H E ID
IN T E E K E N K U N S T
W O RD D IT G EW E ID
D O O R S’M IN N A E R S GUNS'I
V oorzijde.
V A N S’ H A G E ( i )
5 5 1 . P l a a t LI. 1780.
H e t z e l f d e o n d e rw e r p .
B o y e n :
8bb P R I Z
D a a r o n d e r :
A C A D E MI E
V A N
S’ H A G E
M . D O O . Il X X X
Beneden een dubbele teekenpen met een mirtetak.
Keerzijde. Tusschen een lauwerkrans en een palm- en mirtetak :
U IT M U N T E N H E ID
IN T E E K E N K U N S T
W O R D D IT G EW E ID
D OO R S’M IN N A E R S G U N S T (-)
Reeds ecnmaal is in dit werk melding gemaakt van hel Genootschap Pictura of de Teeken-Aka-
demie te ’s Gravenhage. Bij gelegenheid van h et afbeelden onder N°. 123 en het beschrijven bl.
122 van den penning op het vijf-en-zevenlig-jarig bestaan van die vereeniging, een der oudste
in hare soorf in Europa, althans haar aanvang wordt door Mr. J. S c h e l t e m a , inzijnRedevoering
over den oorsprang, den toestand en de voôruitzigten der Confrérie der Académie van Pictura
te ’s Gravenhage (s) , op het ja a r 1659 gesleld , en de meergenoemde penning op het jaar 1662.
Toen scheidden zich acht-en-dertig liefhebbers of kunstenaars van hel Sint Lukasgilde a f ,
( 1) Men zal b e g rijp en , d a t de eerste en laatste reg e l van d it opschrift bij e lk ander behooren en b e t da ar tusschen geplaatste
p ru lrijm op zieh z e lf Staat.
( * ) Den 3dcn Augustus 1793 werden door J . H u m b e r t d e prijzen uitg ed ee ld , n a h e t houden eener redevoering, in h e t zoo
ev en vermeld boekje opgenomen. De gouden a an C o r n , v a n C ü y l e n b ü r g h . De eerste zilveren aan G. H . R o d e . De tweede
zilveren a an S. B e s a n g e r . De beide eerstgenoemde zullen me t den Stempel van n°. 5 5 0 , de laatstgenoemde a ls d erde p r ij s , met
dien van n °. 551 geslagen geweest zijn.
( s ) Uitg e sp ro k en bij d e plegtige u itdeeling van Eereprijzen a an d e meest verdienstelijke kweekelingen o p den 9 Ju lij 1819.
TJitgeg. t e ' s Gravenhage 1819 en la te r in zijn Geschied- en Le tte rku n d ig Mengehoerk, I I I . b l. 147— 174.
nlhicr gemeent Genien tot Künsten en Weetenschappen en vooral der Schilder-Kunst, terwljl hlj, vcrzcekcrt van des sclfs Vrugtbaarlicidt, gcnistclijk voorl-
trecd, en met de andere Hand, zonder om te zicn, Eer-Mcdailles uitstrooit onder de zulken, die 111) reels voortgebragt lieeft; zinspcelendo op bet aantal
van nanzicnlyke Kunstminnaaren en ilimaresten, aan welkers boofd Zijne Iioorl. Uoogh. dm Jleere Prince Willem de V. Neerlands Erjatadhouder, bcnecvcns
llun Bd. Agtb. de Magiatraat van ’silage, als Beschermers van Künsten en Weetenschappen, zicli hebben gelicven te plaatzen, en, op het Eerbiedig Vcr-
toog van Regenten, dat bun Acadcmie-grond, door ’t ontbecren van gcnocgzaame aanmocdiging, begon te verdorren, gczamcntlijk behaagd hebben, door
JaarllJkschc Toclaagen zijne Vrngtbaarhcid te doen herleeren: zy Regenten dus hnnne poogingen, ten Wclzijn van Kunst en Knnstenaaren, dnnkbaarlljk
vcrvult ziende, nu ieder Genic aldanr blljdclljk kunnen ontfangen, om als ccn Acadcmie-Plant onder een sorgclljkcn Hovcnier, ter aan was van Kunstvcr-
moogcn, door hunncn gocdcn raad besproeit te werden, en vcrder, door Edelmocdighcid ondersteund, in Naamcn van zoo vccl Illnstre Pcrzoonen, door
welkers verhevcne Denkbeclden de Knnst rects bloeit, en men cenige Genien een rlJkcn Oogst zict inzamelen, onder dezclvc Goude en Zilvcre Eer-Medail-
les, ter bekrooning van Uitmuntenheid in dc Tcekenkunst. Present te geven. Zijndc het Tijdstip dier Gebcnrtenis door den jaare 1760, onder ann geplaatst j
dc Onstcrfciykheid- toegcwcid.”
wnarwaarin
men stoelemakers, boekbinders, glazemakers, huisschilders enz. had opgenomen, en
vereenigden zich tot een afzonderlijke confrerie. Tot 1682 nam zij vier-en-zestig kunstenaars
als leden o p ; vooral W il l e m D o u d i jn s , die het fraaije huis bewoonde, dat later het logemenL
het Groot Keizershof werd, maakte zich omtrent de Teeken-Akademie verdienstelijk. In 1779
slaagden de leden der Broederschap zoodanig in hunne pogingen om bijsland van de Regering,
het Vorstelijk Huis en vele aanzienlijken te bekomen, dat het zich in slaat bevond, niet alleen
vrijen toegang te verleenen aan al wie wilde leieren teekenen, maar ook prij'spenningen in
goud en zilver ter aanmoediging uit te loven (l). De staatschokken, die het vaderland troffen,
deden later de prijzen achterwege blijven; maar het onderwijs hield nooit op en in 1810 werden
zij op nieuw uilgedeeld.
5 5 3 . P l a a t LI. 1780.
E e r e p e n n i n g v a n h e t G e n o o t s c h a p S tu d iu m S c i e n t i a r - u m G e n i t r i x
te R o t t e r d a m , in 1 7 8 0 v e r v a a r d i g d .
Voorzijde. Een grijsaard met een hark en zeef, het Toezigt moetende voorslellen, omhelst
eene jeugdige, zittende vrouw, en wijst haar op een krans, waaraan een eereteeken en penning
hangt, welken zij in haar regterhand ömhoog houdt. ln de linker heeft zij een ro l: ne-
vens haar ligt een weegschaal. In een versje, dat meermalen ■ bij den penning voorkomt,
wordt een en ander dus omschreven:
De Kunstvergelding prijkt in ’t achtbre Prouwebeeid,
Voorzien met Lauwerkrans en gouden Eereketen;
Regtvaerdigheid heeft haer met Schael en Maat bedeeld,
In ’t wikken van den toon der deftige Poeten.
Redaagde T o e z ig t schift het werk met Hark en Zeev'
En wijst wat Pronkmetaal de Dichtrei kan belialen,
Op dat de TVetenschap door Lelteroefning leev’,
Zoo lang men 't TVapenschild van Rotterdam ziet pralen.
P. L.
Om d e n r a n d :
S T U D IU M S C IE N T IA R U M G E N IT R IX .
MM OJE FM HING IS MM MOMMMR MMR WMTMNSCJIAP.
B e n e d e n :
MDCG LX X X
In d e a f s n e d c :
Het wapen van Rotterdam.
I : H E N D .( r i r ) S C H E P P . F .(x o it )
Keerzijde ■ Een k a s t, waarvan alleen de uiteinden der stijlen ziglbaar zijn en die van voren
geheel door een afhangend kleed is bedekt. Het kleed is met franje omboord, die aan de
beide zyden den vorm heeft van lauwertakken. Op de bovenlijst rüsten een lie r, slangeslaf,
krans, boeken enz. (s).
Het Genootschap Studium Scientiarum Genitrix is een der drie takken, waaruit de 11 ol-
( i ) Vad. H is t. V e r t., XXIV. b l. 235—2 3 6 ; N ed . Jaarh., 1 780, b l. 744—7 4 5 ; S c h e l t e m a , t . a. p . b l. 156—1 5 8 ; d e R ie m
e r , Beschr. van ’s Gravenhage, 1. 1 7 3 0 , b l. 640—644.
( ! ) Afgebeeld voor d e werken van h e t Genootschap; R o tterd am , 1789. Op h e t klccd werd dc naam van den bekroonde
gegrift. Zoo zagen wij een me t d it op sch rift: EERPR1JS VOOR JAN VAN OS 1789.