
Gelukkig behoefde de dapperheid der ingezetenen niet op de proef gësteld Lte worden, en
kwam de Keizer, in weérwil dat hij in 1785 omstreeks 44000 man in Luik, Gulik en Brabant
bijeen had , met nadere voorslagen voor den dag. Hij wilde n u , tegen een schadeloosstelling
van f 12.000.000, afzien van zijne aanspraken op Maastricht, en zelfs van de vrije vaart op
de Schelde, mils de Staten zijne souvereiniteit zouden erkennen over die riv ie r, van Antwerpen
af tot aan het einde van ’I land van Saeftingen. Door vier der zeven Gewesten werden
deze voorstellen grootendeels aangenomen : doch dewijl de Staten niet meer boden dan 5 mil-
lioen, gingen de onderhandelingen tragelijk voort. De Graaf van Wassenaar en Van Leyden
werden in Junij als Gezanten van H. Hoog Mögenden naar Weenen gezonden, en een Kommis-
sie alhier benoemd, om te onderzoeken h o e, na de ontruiming van Lillo, de Schelde ’t best
dezerzijds zou gesloten worden. Eindelijk, op den 20slen September 1785, werden de voorloopige
vredesvoorwaarden geteekend ; terwijl Frankrijk de laatste zwarigheid uit den weg ruimde,
door te verklären, dat het al wat boven de som van/ 9.500.000, tot welke het aanbod dezerzijds
reeds geklommen was, gevorderd werd, voor zijn rekening zou nemen. Het vreêverdrag,
in 29 arlikelen vervat, werd op den Ssten November te Fontainebleau geteekend door ’s Keizers
Gezant en dien der Staten, en door Vergenhes, uit naam van den Koning van Frankrijk als
bemiddelaar ; op welke laatste omstandigheid de voorzijden der medegedeelde penningen in
’t bijzonder zinspelen (*) (z).
0 3 7 . P l a a t LXII. 1785.
Op d e n v r e d e , m e t K e i z e r J o s e f I I e n h e t v e r b o n d , m e t F r a n k r i j k
g e s l o t e n . 8 e n 10 N o v em b e r 1 7 8 5 .
Voorzijde. De Nederlandsche Maagd, zittende op den zelel des onbeperkten gebieds (3),
het geene ik tot hiertoc hcbbe in het werk gesteld, dat zal ik nu met mijn eigen voorbecld bekragtigen” enz. Te meer verdient
dit wakkere voorbeeld, door Houtkamp geg ev en, aan de vergetelheid te worden onttrokken, naar mate het zeldzamer was.
Intusschen mag niet verzwegen word en, dat in dit tijdsgewricht Noordholland over ’t geheel zieh door een krijgshaftigcn geest
zeer voordeelig boven de meeste gewesten onderscheidde.
6°. G. K u ip r r s , Hoogleeraar te Groningen, Neérlandsch Staats Orcaan, beschouwd in een Leerreden over Marc. IV : 35—41
benevens een Aanhangsel over d e oproeren, inzonderheid in het Oldambt. Gron., 1785. Verg. Fad. Hist. Verv., VII. b l. 320.
7°. He n d r ik Be rg h , Luthersch Predikant te Deutichem, D e verptigting van elk Nederlander om onverzaagt zyn vertrouwenop
God te bewyzen, door zyn Vaderland en Vryheid tegen de vyanden van dezelve te verdedigen en te beschermen, betoogt in een
b id n u r , 8 Maart 1785. Amst., 1785.
(* ) Fed. H ist. Verv., V I I ., b l. 3 9 5 , en over de wapening verder Deel VIII. bl. 229—37 4 ; Ned. M e rc ., LVIII. bl. 3 9—
4 4 , 99—108. Ook de knapen wapenden zieh hier en daar. Zie hierboven, bl. 216 (11) en 2 29. De Hoogleeraar J . H. Sw il -
dbns gaf zelfs een Wetboekje voor de kleine Schütter yen u it, met een daarachter geplaatst Byvocgsel voor Otiders, Amst., bij
J . Schuurman , 1 7 8 6 , en J oh. P h il . H ild ebran d schetste in ’t kort Het toaere nu t van welingerichte en op eenen dtiurzamen
voet gebragte oefenscholen der Nederl. jeu g d in den tcapenhandel. Rotterdam, 1786. Hij prijst daarm zeer de vorderingen » der
tedere Rotterdamsclie wichten, die onder de zinspreuk In den Dagcraad, to t lu tste r voor het Vaderland, een militaire oefen-
scliool hadden opgericht.” Ook nog voor onzen t ijd , nu de gymnastiek zulk een hoofdrol bij de opvoeding sp ee lt, is het boekje
lezenswaardig.
( 2) Zie over de twisten met J ozef I I , de onderhandelingen en den afloop daarvan, Ned. Jaarb., 1784, bl. 4 6 7 ; 1785 bl.
132— 1 7 9 , 404—4 0 6 , 568—6 0 2 , 805—8 1 4 , 922—9 2 3 , 980—9 9 8 , 1249—1 2 6 0 , 1537— 1566; Fad. Hist. Verv., VII. bl. 162—
3 9 5 ; IX . b l. 191—3 2 3 ; den Po st van den Neder-RM/n, V. b l. 6 1 6 , 82 9 ; VI. bl. 1 0 0 3 , 1 0 0 6 , 1 0 7 3 , 1 0 8 9 , 1105. In Frankrijk
waren, zoo in den Staatsraad als onder het publiek, de gevoelens aangaandc de Schelde-questie verdeeld. Zie Fad. Hist. Verv.
VII. bl. 269. Sommigen stonden, op gronden aan het natuurrccht ontleend, de vrije vaart v o o r , als o . a. de schriiver van het
Précis p olitique sur les différends qui se sont élevés entre VEmpereur e t les E ta ts généraux des Provinces- Unies, relativement à
VEscaut, Paris, 1785. Reeds het motto, nit Seneca genomen, E x senatu consultis plebiscitisque scelera exoriuntur, wijst
den geest aan van het gcschnft. V erg. Mir a b ea u , Doutes sur la lib e rté d e F E scaut, reclamée p a r t Empereur, sur les causes
e t su r les conséquences probables d e c ette réclamation, Paris, 1 7 8 4 , waarvan te Leyden in 1785 een vertaling uitkwam. C. R.
Hausen , Verh. over het openen en sluilen d e r Schelde enz. (vert. uit d^ Allerneueste Staatskunde von Holland), U tr ., 1785.
D e verontwaardiging o f de angst in Nederland g af zieh lucht in verschillende geschriften, b. v . in den Treur-bazuin, uitgal-
mende op eenen vaderlandschen en beredeneerden toon den rampzaligen toestand waarin de RepubÜek door Jose ph II zig reeds
gebragt z ie t enz. e n z ., 10 Nov. 1 7 8 4 , znd. p l . , 45 blz. — L . v a n Olleren , Aan den Keizer J o se ph I I , te r gelegenheid van
zijne onrechtvaardige handelwijze omtrent Nederland, Amst., 1 7 8 5 , Dichtstuk, 12 blz. — Benhadad van Syrien in de Neder-
landen, I Kon. XX : 1—4 3 , o f d e handelwjs van den Keizer Jo se phus II omtrent de Nederlanders, door een Faderlander.
(1 7 8 4 1 , 52 blz. 8°.
op welks rüg de Generaliteits-Leeuw. Nevens haar de vaandels der Oost- en West-Indische
Compagnien. In haar schoot ligt de vrijheidshoed en haar linkerhand draagt een olijftak,
dien zij biedt aan de voor haar voeten oprijzende stroomnimf (de Schelde), kenbaar aan haar
waterkruik, met het opschrift SCALD(is). De nimf houdt in de rechterhand een roeispaan,
met het. opschrift SAFTINGA, als grensplaats van Oostenrijksch Brabant. De Nederlandsche
Maagd verwelkomt, door het uitsteken van haar rechterhand, de naar haar toevlie-
gende Faam. Deze steekt de trompet, waaraan een vaandeltje hangt, gestikt met een lauwerkrans,
omgeven door leliSn en omsluitende twee verbonden handen, als zinnebeeid der getrouioheid.
In de linkerhand draagt zij een wereldbol, waarop het beeid van Victoria, met uitgestoken
lauwerkrans geplaatst is. Op den achtergrond de wijde Scheldemond« Een hemellicht, waarin
een lelie, bestraalt deze los gesneden groep.
Om d e n r a n d :
D U P L IC I E O E D E E E SALYA.
FEILIG DOOR EEN TWEEFOUDIG FERDRAG.
I n d e a f s n e d e :
Y I I I N O Y -(em b ris ) PA C E CYM BOM*(anor v m ) IM P E B .( a to e e )
X E JV S D ‘(em m e n s i s ) EO E D '(e re ) CVM- EEG-E.
GALL-(iae) IN I T I S .
DOOR HET SLUITEN OP D EN | | | NO FE MB ER (van) DEN FREDE M ET D EN ROOMSCH-
E E IZE R , E N OP D EN IO*«* DERZEIFDE (maand) FAN H E T FERBOND
MET D EN KONING FAN FRANKRIJK
Keerzijde. Een licht van boven, waarin de hoed en staf van Merkuur benevens een (vrede-)
bazuin zijn geplaatst, bestraalt het navolgende opschrift:
• G E A T IA N IM IM O N U M E N T U M
IL L U S T E I S S IM I S HUJTJS D I F E IC IL L IM I
N E G O T I I P E A E E E C T IS D IC A T UM
A Q U IB U SD AM C IY IB U S
M EBCA T O B IB U S AM S T E L O D A M E N S IB U S
M DCO LX X XY .
GEDENKTEEKEN FAN E E N DANKBAAR GEMOED, DEN FOORTREFFEIIJKEN BE-
IE ID E R S DEZER HACHELIJKE ONDERHANDELING GEWIJD DOOR EENIGE
BURGERS, KOOPLIEDEN TE AMSTERDAM.
Daaronder, het wapen van Amsterdam, met een scheepskroon (1) tot helmteeken: een drie-
tand en een antiek scheepsroer, met een eikefcstoen omslingerd, zijn kruiswijze daarachter
geplaatst. Lager: i. g . h o l t z h e y . f e c i t .
6 3 8 . P l a a t LXII. 1785.
Op h e t v e r b o n d v a n F r a n k r i j k m e t d e N e d e r l a n d e n , g e s l o t e n
•'■"''TO N o v em b e r 1 7 8 5 .
Voorzijde. Links, Frankrijk, voorgesteld als een gehelmde en geharnaste vrouw: met de
rechterhand, die een speer omklemt, rust zij op een schild, met drie lelien versierd en aan
( 1 ) Opmerking vooral verdient de bijzonderheid, dat hier , en nog wel op een penning, ter gedachtenisse van den vrede
met den Keizer geslagen, de keizerskroon boven bet wapen tegen een scheepskroon is verwisseld. Moet men hier denken aan
een doel om den Vorst een stilzwijgcnde beleediging aan te doen, door minachting te toonen met die gift zijns voorvaders,
waar men anders zoo veel prijs op stelde ? o f alleen aan dommc gcdachteloosheid ? Had de toenmalige Regering van Amsterdam
eenig besef gehad van bet onwelvoegelijke der gepleegde wapenschennis, o f maar alleen van de eenvoudigste beginselen
der heraldiek, de graveur ware er niet zoo gemakkelijk afgekomen.
haar