
In den geknotten a r m : L a g em a n .
Keerzijde. Een krans.
Om d e n . r a n d :
H E T AM S T E E D AM S C H K O B P O K - IN E N T IN G S G EN O O T SC H A P .
Pnonnns H i t z e m s T b e u m e h starnde af uit een geslacht, d at, yooral in de Groninger Omme-
ianden bekend, door velcn zijner leden de godgeleerdheid, wijsbegeerte en dichlkunst met
yrucht had eien heöefenen. Hij zelf, op 3 Mei 1757 te Groningen geboren, had tot vader Jan
S o y lm a h TnEMBEn, Predikant te Nieuw Scheemda, tot moeder J a o o juh a A l h e h dw a N a e t a .
Deze, die tot een geächte Groninger lamilie behoorde, scbonk hem het leven toen zij nog
geen zerentien jaren leide, en -was op haar twintigste reeds moeder van zier kinderen, die
allen een hoogen ouderdom bereikten. P h o ebo s bleef tot zijn negende jaar te Nieuw Scheemda,
en kwam toen in de kost hij den Preceptor P e e r lk am f te Groningen, te gelijk met den lateren
Leidsohen Hoogleeraar Van de WrrnrEESSE. In gezegde stad als Student in de medieijuen in-
geschreyen, woonde hij de lessen bij yan B e oom ah s en W id d e r in de Wijsbegeerte, yan Mnn-
niKS en ’s G r a e u y y e r in de Geneeskunde, gelijk mede die yan den toen nog jeogdigen leclor
D r ie s s e n , later beroemd Hoogleeraar aldaar.
Een zijner boezemyrienden aan de akademie was de later als Leidsch Hoogleeraar zoo be-
roemde S e ba ld d s JnsTinns B h dom ah s . Beiden schenen als geschapen yoor den stand , dien zij zieh
hadden uitgekozen. Vooral met de praktische beoefening der anatomie hielden zij zieh geza-
mentlijk bezig, en de nayolgende regels, die B r ü g b a h s in het album yan zijn yriend schreef,
toen deze de Hoogeschool yerliet, mögen a l, naar den smaak yan die dagen, wat oyerdreyen
klinken, toch getuigen zij ran innige verknochlheid:
Van onze teedre jeugd was ’th a rt reeds aan elkander
Verbonden. Waar was ooit een trouwer vriendenpaar ?
Eer is het mooglijk, dat de zon haar loop verander
Eer men verflaauwing in dees vriendschap wordt gewaar.
De afwezigheid van sommige Hoogleeraren op het tijdstip dat T r em m en zieh in 1771 tot het
doen eener voorgenomen reis uit Groningen stond te begeven, was oorzaak dat hij verhinderd
werd aldaar zijn kandidaats-examen te ondergaang- wat later te Leiden plaats had. Zieh naar
Londen begeven hebbende, woonde hij aldaar ten huize van een geneesheer, onder wiens ge-
leide hij de hospitalen bezocht, en alzoo de praktische behandeling der ziekten leerde, terwijl
hij tevens de gelegenheid had , vriendschapsbetrekkingen aan te knoopen met bekwame En-
gelsche Genees- en heelkundigen: belrekkingen, die hij later door briefwisseling onderhield.
Na een verblgf van vier maanden te Londen ging hij in October 1779 naar Edimburg, waar hij
de lessen hoorde van Professor H ome en lid werd van een paar geleerde Genootschappen. In
1780 naar Londen teruggekeerd, nam hij er nog een tijd lang de praktijk waar van zijn gast-
heer en reisde toen met eenige akademievrienden uit Edimburg over Belgien naar Parijs. Ook
hier was hij een trouw bezoeker der gasthuizen tot in 1781, toen hij naar het Vaderland terug-
keerde en in Juni 1781 te Leiden den doctoralen graad verwierf, na de openbare verdediging
eener dissertatie: De mensibus ex materia quadam peculiari ovuriis secreta oriundis. Den 4^en September
zette hij zieh als geneesheer neder te Amsterdam, waar hij niemand kende en niemand hem.
Doch spoedig wist men, dat hij aldaar de eenige geneesheer was die vloeiend Engelsch sprak en de
Engelsche manier van ziekten te behandelen verstond, en zoo gebeurde ’t dat hij eerlang onder
den naam van » den Engelschen doctor” bekend werd en zooveel praktijk kreeg, dat hij
reeds in het tweede ja a r van zijn verblijf te Amsterdam in zijn dokterskoetsje reed. Na in
1789 het aanbod om Lijfarts en Geheimraad van den Keurvorst van Ments te worden, te heb-
ben afgeslagen, volgde hij Professor B u rm a n op als geneesheer in ’t Burgerweeshuis, welke
betrekking liij tien ja a r lang waarnam. Zijn smaak voor de letterkunde had hem reeds in
1782 lid doen worden van ’t Genootschap Concordia et Liberlate, waar hij meer dan twintig
redevoeringen hield , onder anderen ook, als Voorzitter, d i e terviering van het vijftigjarig bestaan
des Genootschaps (1798). Maar zoowel die verhandelingen, als vooral de d n e deelen met 151
Fabelen en Fertelsels, door hem van 1798 tot 1801 uitgegeven, getuigden van-zijn liefde voor
welsprekendheid en po6zy. Op krachtige wijze legde hij ziju zucht aan den dag voor het heil
zijner medemenschen; en geen moeite viel hem te zwaar, die strekken kon om hen van ziekten
en ongemakken te bevrijden of ze te voorkomen. Hij was dan ook te Amsterdam de ee rste,
die met mond en peri de koepok-inenting aanbeval en haar ingang vinden deed. Wel had een
enkele Joodsche dokter die kunstbewerking reeds beproefd; maar de kristen geneesheeren dre-
ven er nog den spot mede ep wilden er niet van hooren. T h em men stoorde zieh niet aan de
bestrijding, die hij van hen ondervond ; hij bleef moedig het vooroordeel tarten en zulks te
meer, naar mate hij zijn pogingen door günstige uilkomsten zag bekroond. Waar de feiten
spraken en hem gelijk gaven, moest langzamerhand de tegenstand verminderen. Dan : men
begon de zaak naauwkeuriger te onderzoeken e n , zoo als het veelal gaat, ook zij die in den
beginne tot de ongeloovigsten hadden behoord, eindigden met toe te geven.
Nu weldra door wakkere bekeerlingen ondersteund, trachtte T hem men de inenting zoo alge-
meen mogelijk te maken en gaf zijne zorg geboorte aan het Genootschap tot bevordering der koepok
inenting voor minvermogenden. Eerst zocht hij een geschikt lokaal, waar de kunstbe-
werkin» aan velen te gelijk zou kunnen plaats hebben; vervolgens zijn oogmerk aan sommige
vrienden en aan lieden, wier kinderen hij gevaccineerd h ad , hebbende medegedeeld, gaf hij
op 1° November 1803 een programma u it, en had het genoegen eerlang in het Engelsche wees-
huis het Bestuur des Genootschaps geinstalleerd en al wat tot vestiging daarvan noodig was,
gereed te zien. De verdere lotgevallen van die nog steeds bloeiende en zoo heilzame inslelling
te schetsen, ligt buiten ons bestek; wij verwijzen daartoe'naar de feestrede, op 1 November
1853, ter gelegenheid van haar 50jarig bestaan door Dr. M. W. L xjber als voorzitter uitgespro-
ken (*). Alleen hebben wij nog met opzicht tot onzen penning te vermelden, d a t, toen het
Genootschap zeven jaren bestaan h a d , door Directeuren besloten werd een gedenkpenning te
doen slaan , die in zilver aan ieder, die zeven jaren er lid van geweest was, zou worden uitge-
reikt. Van 'daar dan ook op den hier beschreven penning n°. 888, het daarin gegraveerde
opschrift: AAN DEN HEERE I. DE VRIES LID ZEDERT 7 JAREN (*).
Te recht prijkt op dien penning het borstbeeld (3) van den man, die zoo onbezweken en met
zoo gezegenden uitslag zijn p e n , zijn tijd , zijn rust aan de zaak der vaccine had gewijd en
honderden minvermogenden en kinderen in de Godshuizen had gevaccineerd. Ook uit erken-
tenis daarvoor schonk hem Koning W il l em I , in 1817, het ridderteeken van den Nederland-
schen Leeuw. Tot aan 1825 bleef hij als Geneesheer praktizeeren en de betrekking waarnemen
van Regent der beide gasthuizen en van lid of voorzitter der plaatselijke kommissie van Ge-
neeskundig Toevoorzicht. Toen begreep hg een welverdiende rust te kunnen gaan smaken,
hij droeg zijn praktijk over aan zijn neef Dr. A. J. V e r b e e k (*) en ging de zomermaanden door-
brengen op zijn hofstede Vecht en D ijk bg Loenen. Maar toch was het hem onmogelijk aan
het uitoefenen van zijn beroep geheel vaarwel te zeggen: en van het konsult geven aan huis
kon hij geen afstand doen. Vroeger had hij dit 20 jaren lang ran 8— 9 uren ’s morgens
gratis gegeven, ja meermalen voor. eigen rekening geneesmiddelen verstrekt: nu ontving hij , ’t zij
in de stad of b u iten , bezoeken van 11—12 uren en zelden ging er een dag voor b ij, waarop
hij geen aantal lieden bij zieh zag die raad behoefden; en niet weinigen waren e r , die nog aan
hem hun herstel te danken hadden.
( * ) Met eenfeestzang van den mcdedirecteur W. H. W a r n s in c k Bz . , bij J. H. Sch eltema . 8°. 1853.
■■('*) In de verzameling van diens z o on, den Heer Mr. J . de Vr ie s J ehz ., die ons ook een Levensschets van T h em m e n ,
in HS. en z ., ten gebruike zond.
( * ) Een silliouet van hem pqjkt op blz. 1 van Een tuiltje van dichtbloemen aan zijne vrienden en vriendinnen. Mei 1 7 9 9 ,1 6 b lz. 8°.
Verder zagen wij nog drie portretten van hem, na zijne benoeming tot Ridder v. d. Ned. Leeuw vervaardigd, waaronder een
fraai en groot. . .Hij houdt daarop de hand op een stok met het omschrift: JENNER OUR COWPOX.
) Zie Herinneringen aan Alb er t J an Ve r b e e k , Med. Dr. te Amsterdam, door Dr. A. W. F . H brckenrath en A. G.
va n Cappe l l e , Amst. 1835. Ver be ek was gehuwd met P hoebe Hit z e ra T hemmen.