
Keerzijde. Het schip Argo, dat meermalen als het zinnebeeid van de vloot der Oost-Indische
Compagnie gebezigd w e rd ; het bekende merk dier Compagnie prijkt op de ylag. Een
krijgsman in griekschen dosch stuurt het vaartuig tusschen klippen en onstuimige baren door
naar een veilig en versterkt punt.
Om d e n r a n d :
V IN C IT V IM P R U D E N T IA .
VOORZ1GTIQHEID OVERWINT H E T GEWELD.
l n d e a f s n e d e :
M D C C LX X I..
Zie over P. A. v a n d e r P a r r a hierboven bl. 410 en bl. 18—20, naar aanleiding der penningen
N°. CCCLXIX en N°. 426.
4 5 » . P l a a t XLI. 1771.
V i j f t i g j a r i g h u w 1 ij k v a n C l a u d i u s H e n d r ik v a n H e rw e r d e n en
H e n d r i n a v a n B e v e r e n . 1 2 J a n u a r ij 1 7 7 1 .
Foorzijde. De Dankbaarheid Staat nevens een altaar, waarop het woord Dankbaarheid.
In de linkerhand houdt zij een slangerond, waarin een L; naast zieh heeft zij een hoorn des
overvloeds.
I n d e a f s n e d e :
M. H O L T Z H E Y E. (b c i t )
Uit de omstandigheid, dat deze kunstenaar reeds in 1764 overleden was (*), blijkt, dat deze
voorzijde aan een huwlijkspenning ontleend was, die reeds meer gebezigd, of mogelijk wel
voor algemeen gebruik bestemd was, waarom zij niet is afgebeeld.
Om d e n r a n d :
D’A LG O E D E GODT
S C H E N K T O N S D IT LOT.
O n d e r d e a f s n e d e :
’T G O U B E E E E S T G E V IE R D 1 7 7 1 .
Keerzijde. Twee wapenschilden naast elkander onder 66ne kroon, waaruit vijf airen (waar-
schijnlijk op de kinderen der echtelingen doelende) voortspruiten, omstrengeld met een band,
waarop:
d e e z d a g d ie ’t G o u d e E e e s t verfcoond
w e rd E e uw ig m e t GOD’S g u n s t b e k ro o n d
Om d e n r a n d :
C L A U D IU S H E N D ( r i)k v a n H E RW E E D E N e n H E N D R IN A
v a n B E Y E E E N getr.(oüwd) 1 2 Jan (u aiu j) 17 2 1 .
Het schild regts, zijnde van v a n H e r w e r d e n , is van . . . . beladen met een merk, bestaande
uit een stok of staaf paalgewijs, waarover boven een groot,beneden een kleiner St. Andrieskruis.
Het bovenste is aan het benedeneinde met we&rhaken voorzien, als die waarop haakbussen ge-
legd worden, waarboven twee kogels, een aan elken bovenhoek. Het schild van v a n B e v e r
e n , zijnde van . . . . , is beladen met een latijnsch kruis van . . . . , van boven met een
kno p , en om hetwelk zieh een slang kronkelt.
Van deze echtelingen wordt de herinnering ook nog bewaard op een zilveren bruilofts-pen-
ning. De voorzijde daarvan stelt de Godsdienst voor, met een palmtak in de linkerhand en
besehenen door een hemellicht. Zij is bij eene rots gezeten, nevens welke een hoorn des
overvloeds ligt. Met de regterhand offert zij op een brandend altaar, op hetwelk een ooije-
vaar is uitgehouwen.
De keerzijde heeft dezelfde wapens als de zoo even beschreven penning e n , in een versierd
vak, de woorden:
T E R G E D A G T E N IS
VAN DE Z IL Y E R E B R U IL O E T VAN
C L A U D IU S H E N D R IK
Y AN H E RW E R D E N
EN
H E N D R IN A Y AN B E V E R E N
G E V IE R T
D E N 12 JA N U A R .IJ 1746.
Met het oog op twee andere penningen van dit Amsterdamsch geslacht, ’t welk in de Ker-
kelijke geschiedenis van Nederland gedurende de laatst verloopen tachtig jaren met lof
vermeld i s , nemen wij deze penningen van zijne voorouders op. Zie verder op het jaar 1783
den penning van H. v a n He rw e r d e n en H. G. d e B r u i n , en op 1790 dien van Cl . H e n r . v a n
H e r w e r d e n en G. A. Com m el in .
460. P l a a t XLH. 1772.
P r i j s p e n n i n g v a n h e t G e n o o t s c h a p » K u n s l l i e f d e s p a a r t g e e n v 1 ijt”
( o p g e r i g t 4 J a n u a r i j 1 772).
Foorzijde. De Dichtkunst, met een krans op ’t hoofd en het kleed met sterren bezaaid,
steunt met den linker arm op een lier. In de linkerhand houdt zij een krans. Zij is op een
rotsblok gezeten, waarachter zieh een steile rotswand verheft, door de zon besehenen, en
den berg Helikon voorstellende met de Hippokrene, die er uit ontspringt. In het verschiet stört
Pegasus zieh van dien berg naar beneden. Een knaapje, met eeji geöpend boek in de hand , •
treedt naar de Dichtkunst toe. Meer in het verschiet schijnt een andere genius iets uit een
boek voor te dragen of op te zingen. Het Alziend Oog straalt op deze groep neder. Op een
wimpel staat het navolgende
Om s c h r i f t :
K U N S T L IE E D E S PA A R T G E EN V L IJT .
I n d e a f s n e d e : -
M D C C L X X II.
TAVAN B E R C K E L F . ( e c i t ) (*)
( '*) Voor het eerste Deel der Proeven van Poetische Menge/stoffen, door het Genootschap uitgegeven, is deze zelfde voorstel-
lin g , met eenige bijvoeging, als vignet te vinden, en daarbij dit bijschrift van G(errit) B(eyer) :
De dichtmaegd biedt haer hulp en gunst
Aen ’t arbeidzaeme Wicht;
Terwijl het alziend Oog de kunst
Bestraelt me t hemetsch licht.
D it weht in ' t zingenä kind den tust
Tot de eedle Poezy enz.
Voor de « Prijsvaarzen, beheizende den lo f der Dankbaarheid?’, is eene afbeelding der voorzijde van den prijspenning
geplaatst, waarop J. v(an) H(oogstraten) dit bijschrift vervaardigde: